Op het smalle fietspad midden in de polder richting Stolwijk, stop ik bij de brug en hang mijn stuur over de leuning. Ik trek een eiwitreep uit het zakje van mijn wielershirt. De banaan die ik in Vianen heb verorberd, is reeds verteerd.
Een meneer op een elektrisch ondersteund rijwiel stopt ook en parkeert zijn fiets.
Ik schat hem eind zestig. Hij heeft zachtmoedige gelaatstrekken, loenst enigszins en heeft verwaaid wit haar dat hij probeert te fatsoeneren. Uit zijn fietstas pakt hij een digitale camera.
‘Ik ben lid van een kerkelijke gemeente,’ vertrouwt hij me toe, ‘en fotografeer evangelische elementen in het landschap.’
Nou, dan staan wij hier op een uitgelezen locatie! Op de brug voor ons staat met witgekalkte letters: “Anno 2009. Jezus vergeeft en geneest.”
Kauwend op een brok eiwitreep met koffie-met-pure-chocolade-smaak overdenk ik de mogelijkheden. Ik slik mijn mond leeg en vraag of de evangelische elementen ook boerderijen mogen zijn. De man beweegt als een geautomatiseerde ja-knikker zijn hoofd.
Lukraak som ik er een aantal op: ‘Alpha en Omega; Bid en werk; Dwaal ik, wacht u; Eben Haëzer; De mens wikt, God beschikt.’ Inclusief de locaties waar de man de zo genaamde boerderijen kan vinden. Tevens attendeer ik hem op het “tel-je-zegeningen”-telraam in Polsbroek. Als je overal maar vaak genoeg langs fietst, onthoud je het vanzelf.
De kerel typt zich een tennisarm op zijn telefoon. Geestdriftig kijkt hij me aan en vraagt met twinkelende ogen: ‘Wat vindt u van de bijbel?’
Oh God, laat ik daar nou een mening over hebben.
Mijn moeder wilde dat mijn broertje en ik christelijk onderwijs kregen. Dat vond mijn vader best, zolang thuis nergens over werd gesproken, want hij was belijdend atheïst.
Op Zondagschool vroeg ik of God zelf ook een vader en een moeder had. De leraar vond dat een godsgruwelijk domme vraag, waar hij gek genoeg geen intelligent antwoord op had. Maar ik zat vól vragen. Zo staat in Genesis over Kaïn (de zoon van Adam en Eva): “…en Kaïn nam zich een vrouw.” ‘Waar kwam die vrouw dan vandaan?’ wilde ik dus weten. ‘God schiep toch alleen Adam en Eva?’ Het antwoord was pas echt dom: ‘Het staat in de bijbel, dus is het zo.’
Sarah werd op haar vijftigste – na hartstochtelijk bidden tot God – eindelijk zwanger. Intussen had Abraham (haar man) zijn slavin al bezwangerd. Abraham vroeg aan God: ‘Wat zal ik met Hagar doen?’ Waarop God zei: ‘Wat jij wilt.’ Als kind vond ik dat al vals, oneerlijk, stiekem en vooral heel achterbaks.
In de vijfde klas hadden we juffrouw Koolen. Haar haar en ogen waren net zo zwart als haar achternaam. Zij vertelde dat God ál je fouten zag. Wanneer je ruzie maakte met je broertje of je tong achter je moeders rug uitstak. God kon door het dak van de school kijken. Hij hoorde alles en wist zelfs wat je dacht. Dat laatste vond ik stuitend. Ik zei dat ik nog nooit enig teken van Gods aanwezigheid had opgemerkt, terwijl hij zo’n beetje in mijn hoofd woonde.
Juffrouw Koolen noemde mij “Sodom en Gomorra ineen”. Ik zou nooit een goede, volgzame Ruth worden. En het zou een wonder zijn als ik ooit nog door Gods genade en goedertierenheid zou worden aangeraakt. Het hoefde voor mij niet eens meer. Ik vond (en vind) de bijbel een vrouwonvriendelijk boek. Logisch. Het is in 400 na Christus samengesteld door een stel zwaar stichtelijke, oude mannen in lange jurken die wel wat onderdanigheid konden gebruiken.
Zo hebben mannen in de bijbel altijd gelijk en zijn ze de baas in het gezin en de gemeente. Vrouwen zijn steevast losbandig, dom en ongehoorzaam. Hen wordt bevolen gedienstig te zijn en ze hebben een zwijgplicht. Een zwijgplicht! Ga je mond spoelen met chloor! (Nu weet je waar Trumps Corona-remedies vandaan komen).
De bijbel is aldus op velerlei manieren uitlegbaar, dus ook op de mijne. Maar hoe vertel ik het deze man? Vol verwachting klopt nog steeds zijn hart. Mensen stroop om de mond smeren, dat staat dwars op mijn karakter. Maar ik wil de man ook niet kwetsen. Ik denk nog een moment lang aan de waarschuwing: ‘Heer, zet een wachter voor mijn lippen…’
Dan denk ik aan mijn kind en komt het antwoord vanzelf.
‘De bijbel is niet meer van deze tijd,’ zeg ik. ‘ Er staat in dat je je dochter mag verkopen. Nou, over mijn lijk. En dan nóg niet!’ Beleefd groet ik de man gedag, prop het restant van mijn eiwitreep naar binnen en pak mijn blauwe ros van carbon. Een diplomatiek antwoord over het geloof. Ik wist niet dat ik het in me had.