Mezelf, vooral mezelf. Want ik ga in m’n uppie. En voor die ene week Normandische kust neem ik ook teveel spullen mee. Kleding en schoenen voor alle seizoenen, want hé, het weer kan daar zomaar ineens omslaan. Wat dat betreft is er niets veranderd met toen ik nog samen met mijn lief op reis ging…
Wat zeg ik, hij is er natuurlijk nog gewoon bij. Zijn foto heb ik in mijn koffer gelegd, tussen een zachte handdoek en het askokertje, veilig opgeborgen onderin de auto.
On y va…
Het rijdt lekker door op deze tweede Pinksterdag. En dan nader ik de eerste tolpoort en versnelt mijn ademhaling. Dat blijft spannend, want rijd ik wel dicht genoeg bij het loket om een ticket te pakken of merde de merde, lukt het niet ? Het wordt merde de merde.
Mon Dieu, ik moet uitstappen, wat zal de bestuurder achter me wel niet denken. Snel het ticket pakken, achter het stuur en gas erop.
Yport, j’arrive !
Op de terrassencamping (had ik dat kunnen weten?) sjouw ik 5 keer van mijn auto de stenen trap op naar het huisje. Teveel spullen…
Op dag drie vind ik na even zoeken de route waarover ik gelezen heb, het zeemanspad. Zomaar in een straat een smalle trapopgang.
Voor me loopt een man het Gallo-Romeinse pad op. Ik vraag hem of dit de juiste route is. Hij knikt en blijft de weg naar boven regelmatig op me wachten als ik achterblijf. Hij is erg aardig en geeft wat uitleg. De donkere stem past perfect bij zijn uiterlijk. Dat van een zeebonk, krachtige schouders, dikke haardos golvend rond een markant hoofd. Zijn geur wordt masculiener naarmate we stijgen. Muskus vermengd met parelend zweet. Lekker.
Ik voel me Walhalla uit de strip van Asterix en Obelix. Walhalla, de mooiste uit het dorp op wie Obelix een oogje heeft. Lichte opwinding maakt zich van me meesteres. Heel even denk ik, hij zal me toch niks aandoen ? Wij tweeën op dit eenzame pad. Geen ander mens weet waar ik ben. Met een schuin oog houd ik het bospad in de gaten, zoekend naar een geschikte Gallische kei, mocht Obelix het in zijn hoofd halen mij te belagen.
Plots staan we boven op de kliffen en doemt het kapelletje voor me op.
Hij draait zich naar me om. ‘Je vous laisse, madame’, ik laat u verder alleen mevrouw. ‘Bij terugkeer kunt u hetzelfde pad nemen of deze route links, die brengt u naar de haven, niet ver van waar we zijn gestart.’
Ik kijk hem na en draai me om naar het kapelletje van Notre Dame du Salut. Lopend langs de reling van de kliffen staar ik de diepte in, waar krijtrotsen opdoemen. Ik pak het kokertje uit mijn rugzak, de perfecte plek om wat liefdevolle asdeeltjes met het universum te delen.
Op een houten bankje mijmer ik over samen toen en alleen nu.
Zo’n drie kwartier later neem ik de linker route naar beneden. Bij het haventje heerst een gezellige drukte van flanerende mensen langs vrolijk gedekte tafeltjes.
‘Madame, madame’, hoor ik ineens een bekende stem roepen. Ik draai me om. Het is Obelix, hij zit alleen aan een tafeltje en gebaart. Ik loop op hem af en als hij uitnodigend op een vrije stoel wijst, ga ik zitten. Of we samen zullen lunchen ? Lijkt me heerlijk. Oesters ? Zalig !
Hij bestelt witte wijn en we praten wat. Het plateau met geschaafd ijs en daarin gedrapeerd de oesters wordt opgediend. Partjes citroen liggen tussen de oesters en in het midden staat een schaaltje met sjalotjes in frambozenazijn.
Maël, f.k.a. Obelix, neemt een oester en sprenkelt er wat citroensap en sjalotjes op. Ik verbaas me erover hoe teder bijna hij met zijn grote handen de geribbelde schelp vastpakt. Hij brengt deze naar mijn mond en ik slurp het zilte oestervlees naar binnen. Hemels !
Dan neem ik een oester en doe hetzelfde bij hem. De tijd verstrijkt. Hij fluistert lieve woordjes in mijn oor. En ik, ik wil bemind worden, maar ook weer niet, chaos in mijn hoofd. Passie door mijn lijf.
Na de lunch loopt hij met me mee naar waar mijn auto staat. Elkaar omhelzend nemen we afscheid.
Au revoir, Maël.