Uit een klein zwart autootje stapt een middelbaar setje: een vrouw met een plaid in een hand en een grote man. De vrouw spreidt de plaid uit op het gras, werpt zich erbovenop. De man volgt meteen. Ze liggen amper of ze beginnen te zoenen. Die zijn de afgelopen week duidelijk iets tekort gekomen. Mijn aanwezigheid ervaren ze beslist niet als hinderend. Schaamteloos plukken ze aan elkaars kleding. Ik weet niet waar ik moet kijken en loop naar de sloot.
Daarnet gooide ik namelijk achter een bosje mijn lunch eruit en terwijl ik voorovergebogen stond, werd ik afgeleid door het autootje en keek even opzij. Had ik dat maar niet gedaan, want tegelijkertijd voelde ik iets warms op mijn voet en een koude rilling over mijn rug.
Ik hang mijn vieze voet in de sloot en wriemel wulps met mijn tenen. Straks bijt er vást een grote snoek in, pest ik mezelf. Ik trap er nog in ook: snel trek ik mijn voet op het droge. Dan mijn slipper. Die lusten snoeken niet. Even spoelen, uitschudden, klaar.
Als ik weer rechtop sta, zie ik er ter hoogte van mijn kruis een grote, groene vlek. Hoe heb ik dat nou weer voor elkaar gekregen? Uit mijn ooghoeken kijk ik naar het vrijende stel. Ze zitten aan elkaar vastgezogen en kronkelen als slangen om elkaar heen. Mij zien ze niet staan, dus kan ik best in mijn legging en beha gaan staan. Ik trek mijn tuniek uit en werk het groene kroos weg met een zakdoek.
Daarna kan het kledingstuk weer aan. Hè, wat sta ik toch te hannesen. Waarom krijg ik dat ding niet over mijn hoofd? Rukken en trekken helpt niet. Uit dat ding. Ach, probeerde ik mijn hoofd door een armsgat te persen. Eindelijk aangekleed, draai ik me om… en kijk recht in de ogen van een wielrenner. Mijn ogen dwalen automatisch af naar zijn fiets. In een flits heb ik het gezien: een Gios van carbon met verchroomde voor- en achtervork. Uiteraard een blauwe. Mijn favoriete kleur. Bah!
Aan de lach om zijn mond te zien, heeft hij mijn verrichtingen op de voet gevolgd. Waarom kijkt hij niet naar die twee zuignappen op dat kleedje? Ik heb niks bijzonders gedaan en toch voel ik me betrapt. Met de natte slipper in mijn hand, hink ik zo elegant mogelijk over het gras naar mijn auto.
Mijn oog valt op ’s mans GPS. Die zou ik best even in mijn hand willen houden (alléén zijn GPS dus). Afgeleid, struikel ik bijna over een molshoop, maar ik weet mijn evenwicht nog net te bewaren. De elegantie is weer ver te zoeken en de wielrenner doet zijn best niet te lachen. Ongeschonden en de blik van de fietser ontwijkend, klim ik in de auto. Ik start en zet per ongeluk de ruitenwissers in de hoogste stand. De fietser geeft het op en zit te schokschouderen van het lachen. Misselijke vent. Ik zou een paar keer over zijn fiets heen moeten rijden. Kijken wie er dan lacht.

Bron: pixabay.com 154112