Het was op een vrijdag, ergens bij een viavia-vriend thuis. Er liep een héél knappe man rond en soms gaan die dingen gewoon vanzelf: ergens na middernacht stelde hij aan mij voor om naar mijn huis te gaan. Daar had ik wel oren naar. Stefan, heette hij. Al in het trappenhuis waren we aan het zoenen en Stefan wist de juiste snaren te raken.
Hij deed aan tantra, vertelde hij tussen neus en lippen door. Hij had magische handen en kon ze niet van me afhouden. Elke poging gericht op zijn lichaam werd subtiel omgedraaid naar mij toe. Ik had niets te klagen en vond het heerlijk dat hij ook op zaterdagavond nog geen aanstalten maakte om naar huis te gaan. Maar ergens op zondag vond ik het toch langzaamaan tijd worden om hem verder te verkennen. Hij lag op zijn rug en liet het dan eindelijk toe dat ik zijn broek uit deed.
Wat ik zag, was de vreemdste piemel ooit. Hij was zeker hard, dat bewees de grootte en de tegendruk bij zachtjes knijpen wel, maar hij stond keihard de hele verkeerde kant op: wegduikend tussen zijn benen. Als de staart van een doodsbange hond. Ik hoopte dat de verbijstering niet op mijn gezicht te lezen was, want ja, zoiets kan natuurlijk gevoelig liggen. Ik herinnerde me dat Stefan had verteld over de seks met zijn ex dus het moest wel mogelijk zijn. Zelf gaf hij geen aanwijzingen dus ik vertrouwde er maar op dat voorzichtig de andere kant op buigen de oplossing was. Ik had er de kracht van twee handen voor nodig om zijn ding omhoog te zetten, ondertussen steeds naar zijn gezicht kijkend of ik hem geen pijn deed.
Uiteindelijk stond zijn pik, hard en wel, dankzij stutten met twee handen naar boven toe, maar dan in een S-vorm: het topje maakte nog steeds hardnekkig een scherpe bocht naar beneden. Kwestie van de zwellichamen aan de onderkant die slechter werken dan die aan de bovenkant, zei de gortdroge bioloog in mij. Mijn kennis van biologie ging ook nog wel zo ver dat ik wist dat mijn ingang absoluut niet zo’n hoek bevatte. Dit zou nooit passen! Wat nu? En toen kwam de gedachte – de quote die mijn vrienden later nog vaak smalend zouden herhalen – in me op: dan maar pijpen.
Ik deed mijn best, echt. Ik moest denken aan zo’n houten kraal over een gekrulde metalen lijn, je weet wel, zo’n speeltuig dat de peuters bij de tandarts zoet moet houden. Het was niet geil, maar ik hoopte maar dat hij mijn in bochten wringende nekwerk kon waarderen. Een voordeel van een tantraman is dat de meesten ook niet te gefixeerd zijn op het orgasme, dus Stefan trok me na een aantal minuten weer liefkozend naast zich. En flats! Met een harde pets sloeg zijn pik weer terug naar beneden, alsof hij weg wilde duiken in dat gaatje daarachter.
Stefan was ook van het vele praten over inzichten en het leven. Op een gegeven moment, nog steeds in bed en in elkaars armen liggend, vroeg hij waar ik bij mezelf onzeker over was. Ik bekende dat ik mijn borsten lange tijd te klein vond, maar daar nu vrede mee had. En ik vroeg aan hem waar hij dan onzeker over was. De hiervoor zo zelfverzekerde Stefan dacht even na en perste zijn lippen op elkaar voordat hij antwoord gaf. Zag ik daar… schaamte?
‘Ik baal best wel van mijn piep,’ zei hij, terwijl zijn wangen een beetje rood werden.
Zijn piep?!
Oké, sommige mannen noemen hun lul Henk, dus wie ben ik om te oordelen over deze woordkeus.
Stefan wijdde uit over z’n piep. Over dat hij er sinds een aantal jaar last van had. En dat het iets met zenuwbanen te maken had. Ook vertelde hij dat er wel een mogelijkheid voor operatie was, maar dat er ook een heel groot risico was dat het dan nóg erger zou worden.
Ik luisterde er vol medelijden naar. Toen hij aangaf dat hij dus maar geen operatie ging nemen, stond ik op het punt om de dekens omhoog te trekken, naar zijn schoot te wijzen en enigszins gefrustreerd te zeggen: ‘Maar nu kun je er toch óók niets mee?!’
En dat deed ik dan ook bijna.
Maar toen sloot hij af met: ‘Erg vervelend dus. Die piep is ontstaan toen er een ballon vlak naast mijn oor knapte.’
Hij had het daadwerkelijk over zijn… tinnitus?! De man met de meest misvormde penis ter wereld had het over een lullig mankement dat buiten hem om was ontstaan, waardoor hij iets slechter hoorde. En nu dus een piep had.
Moet je je voorstellen, dat ik het wel gezegd had. De uitdrukking ‘hem op zijn pik trappen’ zou niet eens een fractie van de lading dekken van hoe erg het zou zijn geweest.
Dat besef, daar lig ik nu, bijna tien jaar later, nog steeds wel eens wakker van. Gelukkig heeft ‘Stefan met de piep’ – ook die naam valt nog steeds weleens honend, bij mijn vrienden in de kroeg en de bijpassende verhalen – hier nooit weet van gehad. Ik hoop van harte dat het ooit toch nog goed gekomen is met zijn piep. Ik weet het niet; ik heb hem na dat weekend nooit meer gezien. Maar dat lag wat mij betreft niet aan zijn piep. Ik denk dat hij als tantraman is blijven fladderen en zijn vlugge vingerwerk als beschermend schild overal naartoe met zich mee zal voeren.