‘We hebben geen biologie, meneer Polder is ziek!’ joelt Marjan. ‘Heb je zin met mij mee naar huis te gaan?’ vraagt ze.
‘Ja leuk! zeg ik. Waar woon je?’
‘In de Claes de Vrieslaan,’ zegt ze, waarop bij mij een rood lampje gaat branden.
Op haar Puch scheuren we door het Oude Westen.
‘Joehoe! Ja, jij! Hoi!!’ roept Mar naar een leuke knul.
‘Ken je die gozer?’ vraag ik.
‘Nee, joh, zie ik vandaag voor het eerst!’
‘De vrouw die de straat veegt, is mijn buurvrouw,’ zegt Marjan. Mijn vriendin stopt de Puch naast een opzichtig geklede dame. Ze draagt een zwartleren rokje dat nauwelijks haar onderbroek bedekt, een decolleté tot voorbij haar navel en schoenen met zulke hoge hakken dat ik al struikel als ik ernaar kijk. Zo ziet dus een echte hoer eruit. Ik had er nog nooit een in het wild gezien.
‘Hoi Marjan,’ roept de opzichtige dame.
‘Hoi Bep,’ groet Mar terug. En tegen mij: ‘Als ze werkt, heet ze Paloma.’
Paloma, denk ik, wat een rare naam.
Bep veegt alle troep op een blik.
Wat ligt daar nu tussen? Zijn dat condooms? Echte condooms? De ochtend wordt steeds leerzamer.
Mar ziet me staren en giechelt. ‘Heb jij nog nooit kapotjes gezien?’
‘Túúrlijk wel!’ bluf ik.
Marjan kijkt en zwaait naar boven.
Ik zie niemand.
Bep ratelt door: ‘Ik heb je moeder gedoucht. Nu is ze weer lekker warm en fris. Zet jij koffie? Krijg ik straks nog jullie boodschappenlijstje?
‘Ja, doe ik.’
‘Mijn moeder heeft reuma,’ legt Mar uit, terwijl we een steile trap op sjokken. ‘Ze kan bijna niks meer met haar handen.’
Binnen zit een stevige vrouw op een stoel door een spionnetje te loeren. Haar gezicht klaart op zodra ze Marjan ziet. ‘Heb je uitval?’
‘Twee uur biologie,’ antwoordt ze. ‘Zal ik koffie zetten?’
‘Ja lekker, een bakkie pleur.’
‘Oh, dat is Mirjam,’ wijst Mar naar mij.
Ik steek een hand uit naar de vrouw.
Ze ziet mijn blik naar haar kromgegroeide handen gaan.
‘Je hoeft me geen hand te geven, hoor,’ wimpelt ze weg.
Omdat ik mijn uitgestoken hand ergens wil laten, geef ik haar maar een schouderklopje.
‘Wat ruikt u lekker!’ flap ik er uit.
‘Hahaha, je bent net binnen en ik heb al twee schouderklopjes te pakken. Zelfs een echte! En die zeep heb ik van Bep gekregen. Die hebbie al gezien, hè? Wilde jij daarnet nou je schoenen uittrekken? Uit welke veuls te keurige buurt kom jij?’ schatert ze.
Mar zet een flinke beker koffie voor haar moeder neer en hangt haar een grote theedoek voor.
‘Zo’n grote slab hebbie vast nog nooit gezien,’ lacht de vrouw.
Uiteraard mors ik ook koffie.
‘Willie ook een stukkie slab? En dan serieuzer: ‘Hebbie al eens koffie gedronken door een rietje? Eerlijk zegge. Nee? Ik kan het je van harte afraden. Je proeft geen reet.’ Haar humor is niet te vernielen. Na elke zin giert ze het uit.
Te snel is het alweer tijd om te gaan. Marjan stopt het boodschappenbriefje bij Bep door de brievenbus. Meteen gaat de deur open. Bep staat op de drempel, met nat haar en in pyjama. ‘Een gouden ding, die douche,’ knipoogt ze. Mar raapt het boodschappenbriefje op en drukt ’t in Beps klamme handen. ‘Alvast bedankt, hè! En truste!’ zegt ze.
‘Joe. Kop in ’t kusse, kont in ’t stro, slaap ie zo! Mazzel! roept Bep.
Marjan zwaait naar de lucht.
Boven zie ik nog steeds niemand achter het raam, maar ik zwaai met haar mee.
Op de Puch vraag ik haar schuchter: ‘Heb jij eigenlijk geen vader?’
‘Jawel,’ zegt ze, ‘maar voor mij is hij dood. Tien jaar geleden kreeg mijn moeder een zware reuma-aanval en is niet meer opgeknapt. Mijn vader had geen zin om voor verpleger te spelen en kwam zomaar ineens gewoon niet meer thuis. Hij werkt op de Coolsingel,’ schampert ze. ‘Hij zit in de gemeenteraad als wethouder.’ Dat laatste woord spreekt ze met totale doodsverachting uit. ‘Mijn moeder zegt altijd: al zeik ik mezelf helemaal onder, op hem pis ik nog steeds niet. Stel je voor dattie ’t er lekker warm van krijgt!’

bron: pixabay.com 167999