Als de pijnstillers te laag gedoseerd zijn, heeft Pa veel pijn en ligt hij te bed.
Bij een te hoge dosering heeft hij nergens last van en gaat ie vrolijk de hort op.
Op een hooggedoseerde dag hoorde Pa, in de vroege ochtend, plots een welluidende mannenstem, die riep: “Broeder, kom tot mij!” Betreffende stem kon, in zijn optiek, uiteraard niks anders zijn dan de stem Gods. En deze dient, zoals we allemaal weten, niet genegeerd te worden, op straffe van veel ongezelligs. En daar had hij al veel te veel van gehad in zijn leven.
Dus toog hij ijlings op pad en rollatorde rusteloos naar de dichtstbijzijnde kerk, toch zeker een paar kilometer van het gesticht. Aldaar hoorde hij niet de stem Gods, maar de stem van de aanwezige koster, die hem begroette en vroeg wat hij voor hem kon doen.
Pa durfde de koster niet te zeggen dat de Schepper hem had ontboden, omdat hij niet wist wat diens relatie tot de Almachtige was en hij ernstig twijfelde of deze dit wel zou kunnen begrijpen. Van pure uitputting was hij ook niet meer in staat om veel te zeggen en zeker niet om zelfstandig huiswaarts te keren. Daarop moest de mantelzorger plots uitrukken. Een briefje met contactpersonen in z’n portemonnee is uitermate handig gebleken.
“Leeft jouw man nog?” wil Pa van me weten.
“Ja hoor, die leeft nog,” antwoord ik verbaasd.
Hij knikt tevreden.
“En… rij jij nog steeds auto?” vraagt hij voorts .
“Jawel, dat lukt nog wel.”
Hij kijkt waarderend, maar ook met een tikje ongeloof.
“Maar je werkt toch zeker niet meer?” roept hij dan.
“Jazeker, nog steeds! En ook nog zeker wel een jaar of 8.”
Stomverbaasd kijkt hij me aan: “Zó lang nog?”
“Maar, wie denk jij dat ik ben?” ben ik nu benieuwd.
“Nou, een dochter… van die ouwe…”
“Ja, dat klopt helemaal. Maar van wélke ouwe dan precies?” Nu wil ik het weten ook.
Het wordt helder dat hij in de veronderstelling verkeert, dat ik een zus van hem ben.
“Gek, dat ik nog nooit bij jou op bezoek ben geweest. En dat ik jouw man helemaal niet ken…,” mijmert hij verder.
“Dat ben je wel, hoor! Meer dan honderd keer ook. En als je mijn man weer ziet, weet je het gelijk weer, wedden?” stel ik hem gerust.
Hij kijkt erg zuinig.
“Maar hoe heet ik dan? Wat is mijn naam?” dring ik aan.
Die heeft ie dan weer direct en in één keer goed. Opgelucht haal ik adem; niks aan ’t handje dus.
“Ja, vroeger had ik een dochter die zo heette,” verzucht hij dan ineens.
Van schrik verslik ik me in de thee.
“Wat jammer dat ik haar niet heb gekend,” zeg ik daarom maar.
Hij knikt lang en tergend langzaam.
Als ik een even later wegga, noemt hij de naam van mijn echtgenoot met, zoals altijd, het verzoek hem de groeten te doen.
Een paar dagen later vinden omstanders hem in warrige toestand, bijkans dubbelgevouwen over een hekje in het naastgelegen park, waarop ze verontrust de politie bellen. De dienders brengen hem, waakzaam als dienstbaar als ze zijn, weer terug naar het gesticht. Gelukkig wist hij nog nét waar zijn huis woont.
Volgens de bijsluiter betreffen de pijnstillers een soort turbobooster van opiaten, die dientengevolge onder andere verwardheid kunnen veroorzaken. In combinatie met zijn toch al wat wankele geest zorgt dat soms voor bijzonder pijnlijke dingen.