Op verzoek steek ik mijn tong uit. Liever doe ik dat wanneer ik daar zelf zin in heb, maar het is even niet anders. De verpleegkundige, ik noem haar voor het gemak maar even Tina, pakt hem beet met een doekje (wat een raar gevoel) en spuit dan ook meteen iets achter in mijn keel.
“Dit verdooft uw stembanden,” legt Tina uit. Geruststellend vervolgt ze: “Het lijkt alsof u een dikke keel krijgt, maar dat is niet zo, hoor. Dat is enkel een signaal dat uw hersenen geven, maar dat klopt niet. U kunt gewoon doorademen.”
Ze is pas tevreden wanneer ik zelfs geen “ggrrr” meer kan uitbrengen. Deze wetenschap zou mijn man ongetwijfeld ook goeddoen.
“Heeft u wel eens gegorgeld?” informeert ze. Natuurlijk heb ik dat. Welke vrouw heeft op deze leeftijd nog nooit van haar leven gegorgeld? Maar ik houd mijn gemak.
“Ik spuit een vloeistof die naar banaan smaakt in uw mond. Naar die boogvormige, gele snoepjes, kent u die?”
Ja, die ken ik. Die smerige, zoete dingen, waarvan ik 100% zeker moet kotsen. Niet dat er ook maar iets uit zou komen, want ik heb – op instructie – gisteravond voor het laatst gegeten en gedronken. Er zit niks meer in mij wat ik er nog uit kan spugen.
“U gorgelt,” instrueert Tina, “en daarbij beweegt u uw hoofd krachtig van links naar rechts.”
Uit mijn keel klinkt een woest gegrom. Pas wanneer ik totaal geen geluid meer kan voortbrengen, is mijn keel afdoende verdoofd.
Alsof ze mij een weldadige gunst verleent, zegt ze: “U mag het beetje vloeistof lekker doorslikken, hoor.”
Slikken? Ik kan mijn tong niet eens vinden, laat staan mijn huig!
Tina wil dat ik in een pijpje hap, dat ze met een zwarte band vastbindt om mijn hoofd. Ik stel me voor dat ik er nu wel als een bondage-fetisjist uit moet zien. Alsof Tina mijn gedachten kan raden (god, nee…), zegt ze: “Dat is om de bronchoscoop te beschermen.” En de vingers van de arts, denk ik er meteen achteraan.
“U krijgt zuurstof via uw neus,” zegt ze, terwijl ze een slangetje in een van mijn neusgaten frommelt.
“Nu gaan we u verdoven. Doe uw ogen maar dicht, haal diep adem en denk aan iets leuks. Denk maar aan een strandwandeling.”
Hallo? Sinds wanneer bepaalt een ander voor mij wat ik leuk vind? Ik denk mooi aan mijn dochter Roos en wacht hunkerend op de duisternis. Ik blijf echter klaarwakker en open voor de zekerheid weer mijn ogen; niet dat ze denken dat ik al slaap of zo.
“Hmm. Ik zal u er nog maar eentje geven, mevrouw,” zegt de verpleegster.
Daarna krijg ik zelfs nog een derde shot maar ik blijk niet in zwijm te brengen. Dat heb ik ’s nacht nou ook altijd.
‘We doen het licht uit, mevrouw, dan kan de arts op het scherm de binnenkant van uw longen beter zien.’
Hoezo: we doen het licht uit? Gaat het onderzoek gewoon door dan? Ik ben er nog hoor! En de longarts had me bij eb en bij vloed verzekerd dat ik onder zeil zou gaan. Hallo??
Zwijgend, en zonder me zelfs maar een blik waardig te keuren, jast de arts de endoscoop door mijn str ot. Ik kan de kerel wel sláán. Tijdens het onderzoek zou ik finaal van de kaart zijn, was me stellig beloofd. Waar is nou datserviesgoed als het moment daar is om het naar iemands hoofd te smijten?
Boven het uiteinde van mijn ziekenhuisbed hangt een groot scherm.
Het licht in de onderzoekskamer gaat uit en het scherm floept aan.
Ik blijf graag verschoond van een rondleiding door de binnenkant van mijn longen en doe mijn ogen alsnog maar stijf dicht. Doe net of je dood bent, adviseer ik mezelf; des te sneller is alles voorbij. Negeer het onderzoek en ga door met ademhalen. Adem in. Adem uit.
En dat is nou net het probleem, want samen met de buigzame slang met camera, spuit de arts een zoutoplossing in mijn longen.
‘Hij zuigt het er weer uit, hoor,’ zegt de verpleegster geruststellend.
Ik hoor slurpgeluiden en hoest de longen uit mijn lijf (dát zou nog eens gemakkelijk onderzoeken zijn), terwijl het voelt alsof ik verdrink. En dat nog drie keer.
In de brochure staat: “Het onderzoek doet geen pijn.”
Klopt. Je hapt alleen maar naar adem, terwijl je amper kunt slikken, niet kunt praten en de verdrinkingsdood nabij bent.
Nadat alle zoute water is ingespoten en weer opgezogen, bekijkt de longarts op zijn gemak mijn longen. Dan trekt hij de scoop terug, mompelt iets van: “Over twee weken krijgt u de uitslag,” en vertrekt. Zijn witte jas wappert achter hem aan als hij de onderzoeksruimte met rasse schreden verlaat. De empathie in persoon… Maar niet heus. Met hem heb ik straks nog minstens drie kisten appels te schillen!
Tina maakt me schoon en helpt me naar de verkoever om bij te komen.
“Nu kunt u weer even flink doorademen, mevrouw!”
Nou, bedankt. Ga ik doen. Pfff.

bron: pixabay.com 1476620 (+ eigen toevoeging)
Maar lieve help, gingen ze gewoon door terwijl je er nog bij was!!!. Lieve God…. de CIA is er niets bij
Gaat het wel goed met je?
Heerlijk stuk! Al was de aanleiding minder 😉
Ik vond het geruststellend dat er tegenwoordig een flexibele kijkbuis ingebracht wordt. In 1965 heb ik die marteling ook moeten ondergaan, maar toen werd nog een starre stalen buis gebruikt en werd de keel verdoofd met een uitermate bitter smakend gorgeldrankje dat je beslist niet in mocht slikken. De smaak was echter zo door-en-door smerig dat ik het spul in een reflex toch doorslikte, met als gevolg dat ik halverwege het onderzoek onder zeil ging en enkele uren later weer ontwaakte met een opgeluchte broeder naast mijn bed.
Aan dat onderzoek heb ik een blijvend souvernirtje overgehouden; Door de bank genomen eens in de 5 jaar, moet de tandarts een snijtand boven weer repareren; tijdens het onderzoek is een stukje van de tand gesprongen. Weliswaar keurig gerepareerd door defensie (het gebeurde allemaal in mijn militaire diensttijd), maar eenmaal weer in een burgerbestaan, kwamen de kosten op enig moment wel weer voor eigen rekening.
Weet je meteen de reden dat die bronchoscopie in 1965 mij zo bijgebleven is.