Het valt me op dat ik toch wel buitengewoon veel waarde hecht aan splinternieuwe spullen, knettervers uit de verpakking. Ongebruikt en onbetast door derden. Zonder krasje, deukje en vlekje. Smetteloos. Sereen.
Dat geeft mij een staat van ongekende vreugde. Weliswaar van korte duur, want de kans op “besmetting” van het betreffende begeerde en nog maagdelijke voorwerp ligt uiteraard direct na aanschaf lelijk op de loer.
Het scheve butsje rechtsonder het midden van de koelkastdeur kijkt me altijd hooghartig aan. Graag zou ik het stelselmatig negeren. Maar ik zie het. Altijd. En het stoort me. Het had er niet moeten zijn. Maar het is er. En het is irritant!
Waarom is dat? Streef ik de vervolmaking na? Ben ik deep down gewoon een piekerende perfectionist, terwijl ik er heilig van overtuigd ben dat juist niet te zijn?
Tegelijkertijd houd ik óók heel erg van ouwe meuk; van antiekerige eettafels, brocante ladekasten, gedateerd servies en gebruiksvoorwerpen uit oma’s tijd. En die moeten juist schaafwonden, butsen, putjes, scheuren, roestplekken en houtwormsporen hebben. De tand des tijds moet er flink in hebben huisgehouden. Anders is het niet “echt”.
Daar ergens tussenin bevindt zich uiteraard het overgrote deel van bovengenoemde goederen. Dat zit in de onvermijdelijke overgangsfase van nagelnieuw naar stokoud.
Overigens net zoals mensen. En onderweg, tussen geboorte en dood, lopen we onvermijdelijk het een en ander aan averij op. Zowel aan de buitenkant als ook aan de binnenkant.
Bij mensen heb ik dat ook, realiseer ik me nu. Bij iedere hangende rechter mondhoek of in het oog springende pukkel, tegendraads groeiend wenkbrauwhaartje, scheve voortand, vreemd nerveus kuchje of raar loopje. Daar móét ik maar naar blijven kijken. Keer op keer. Het fascineert en intrigeert me op een of andere manier.
Maar waarom? Het zal wel niet overeenkomen met mijn paradijselijke idee over hoe de wereld en de mensheid eruit zou moeten zien. Zouden meer mensen dit hebben of ben ik de enige?
Menig huis is natuurlijk ook tigstehands. Welke mensen hebben daar allemaal gewoond en in welke omstandigheden? Ooit op een slooplocatie geweest? Waar je slordig bovenlangs gehalveerde huizen ziet, waar je aan het Winnie de Poeh-behang af kunt leiden wat ooit de babykamer was en aan het vergeelde tegelwerk waar de keuken was gesitueerd?
Wie zouden daar allemaal geboren en gestorven zijn? Wie hebben daar allemaal gelachen en gehuild? En hoe en waarom? En bemind en bedrogen? Gekookt en gerookt? Geklust en gekust? Dat vraag ik me dan ernstig af, terwijl ik tevens vurig wens dat het huis kortstondig met me zou kunnen praten.
Nu ik richting de 60 ga, is bij mij de nieuwigheid er ook al enige tijd ruimschoots vanaf. Lang heb ik gehoopt dat het op een of andere manier nog wat zou gaan worden, maar dat is helaas niet gebeurd. En ik heb er nu vermoedelijk toch ongeveer zo’n driekwart opzitten, dus mijn kans is verkeken. Elke rimpel, rol, vlek, pukkel is er één. En die wordt niet kleiner of minder, maar wel dieper of groter.
Als dit zo doorgaat, bevind ik me binnenkort in het stadium waarin ik een 19-eeuwse, oud-Hollandse, eikenhouten vitrinekast met bolle pootjes moeiteloos en meer dan liefdevol zou accepteren.
Waarom mijn obese, osteoporotische en links loensende zelf dan niet?
Ik ben immers véél meer oud dan dat ik nieuw ben. En ik heb óók bolle pootjes!

bron: commons.wikimedia CC0 (public domain – fotograaf onbekend)
Lief en herkenbaar.Ik ben heeel binnenkort aan de beurt en ’t is echt aan het wennen;lukt jou ook wel!
De tand des tijds brengt veel te weeg maar is zeker de moeite waard met alle verschrikkelijke feiten, dingen die we over ons zelf vinden. We kunnen ze beter koesteren en accepteren inplaats van te bestrijden. Met een glimlach het toen en nu beleven en twee beetjes lief zijn voor onszelf!!