Een fuik, een fuik! Ein-de-lijk, na al die jaren dat ik mijn rijbewijs heb. Hier heb ik zó lang op gewacht! Ik zet de muziek zacht en draai vol verwachting het raampje omlaag. Aan het gezicht van de agente te oordelen, vindt zij fuiken maar zinloos en geestdodend tijdverdrijf.
‘Goedemiddag!’ zeg ik opgewekt en decent lachend. Haar bruine pony piekt onder haar pet vandaan. De harde trekken in haar gezicht worden enigszins verzacht door de kuiltjes in haar wangen. Haar ogen observeren het interieur van mijn auto. Daarmee is ze heel snel klaar. Ik had niet anders verwacht.
‘Uw mobiele telefoon alstublieft.’ Ze houdt haar hand op. Het verzoek klinkt bepaald niet vrijblijvend van aard. Ze steekt haar hand uit om mijn babbelkleinood in ontvangst te nemen, terwijl haar blik keihard ‘NU!’ zegt. Maar waarom? Om te controleren of ik toevallig zit te appen tijdens het rijden? Daar gebruiken ze toch touringcarbussen voor? Lekker van boven in je schoot koekeloeren?
Naast me klinkt een joviale mannenstem: ‘Goedemiddag, meneer! Excuses voor de onderbreking. Mag ik uw mobiele telefoon even inzien, alstublieft?’ Waarom tref ik die leukerd niet? Laat me raden: de verkeerde rij. Net als bij de kassa. Altijd. Zal ik mijn dubbelloops geweer eens uit het dashboardkastje pakken? Ik heb iets tegen mensen die hun best doen om autoritair te zijn. Ik heb een hekel aan autoriteit an sich. Helemáál als het met zo’n geïrriteerd toontje wordt gebracht. De wereld heeft kritische mensen nodig; schapen zijn er al genoeg.
‘Krijg ik ‘m dan wel weer terug?’ vraag ik eerst maar eens obstinaat.
Op snijdende toon antwoordt de agente: ‘Wij zijn handhavers van de wet, mevrouw. Géén criminelen.’ Gevolgd door een op boze toon: ‘Mevrouw, uw telefoon. U houdt het verkeer op!’
Nou en? Meestal is het andersom. Haar joviale collega heeft inmiddels al twee auto’s doorgelaten en kijkt even opzij naar de oorzaak van het oponthoud van zijn collega. Heeft zij misschien een notoire veelpleger te pakken?
Ik weet al wat mijn man straks gaat zeggen als ik thuiskom: ‘Móést je weer recalcitrant zijn? Jij doet ook echt álles om jezelf impopulair te maken, hè?’
‘Het gaat om de toon,’ zal ik dan tegenwerpen. ‘Alsof ik een onfatsoenlijke burgervrouw ben.’
En dan een diepe, diepe zucht van hem. Plus De Blik. Vooral vanwege De Blik besluit ik toch maar mijn medewerking te verlenen. Gewillig graai ik in mijn tas die op de passagiersstoel ligt en leg mijn mobiel in de nog steeds uitgestoken hand van de politieagente. Ze klapt het hoesje open en zegt: ‘Ontgrendelen!’
Nou, nou, moet dat op zo’n toon? Dat hoefde Roos vroeger niet te flikken.
Eén wijsvingerafdruk van mij et voilà! Het scherm komt tot leven. De agente bestudeert de telefoon. Geen openstaande whatsapps. Geen recentelijk geopende e-mails. Geen aangenomen of gemiste oproepen. Ze kijkt me vorsend en fronsend aan: Hoe zit dat? Dit is toch niet normaal? Op het puntje van mijn tong ligt de opmerking: ‘Tja mevrouw de agent, ik heb geen vrienden, enkel vijanden. En nu nog eentje.’ Maar in plaats daarvan zeg ik op mijn meest geduldige toon: ‘Hij staat in de vliegtuigmodus. Tijdens het rijden wil ik immers niet worden gestoord.’
Dus of zij met haar knipperende lichtkogel en kont als een zwerfkei wellicht even aan de kant wil gaan? Fijn. Bedankt.
Nu ben ik degene die de hand uitsteekt om mijn smartphone aan te nemen. Maar in plaats van mijn foon op mijn hand te leggen, werpt ’t mens hem naast me, op de passagiersstoel. ‘Doorrijden!’ Dat laat ik me geen twee keer zeggen. Ik geef meteen een flinke dot gas. Dit geintje flikken ze me niet nog een keer. Vanaf nu een hekel aan chagrijnige agenten. Je zou ze subiet op de bon moeten kunnen slingeren.

bron: pixabay.com 985013