“Wat ben je toch allemaal naar buiten aan het sjouwen?” informeert mijn zoon nieuwsgierig.
“Ben aan ’t ontspullen!” roep ik enthousiast over mijn schouder. “Ik ben ons huis aan het opruimen en probeer zoveel mogelijk weg te gooien.”
Ik draag een oude stoel naar onze oprit, waar inmiddels allerlei meubels slordig tussen volgestouwde dozen vol prullaria geparkeerd staan.
Zoon haalt zijn schouders op.
“’t Is maar waar je zin in hebt… Maar zo te zien word je er heel gelukkig van.”
“Jawel, want hoe minder je bezit, des te waardevoller wordt hetgeen je overhoudt.”
“Kijk maar,” wijs ik naar onze kast, “zonder snuisterijen komt die antieke kast ineens veel beter tot zijn recht en kijk eens hoe netjes de eethoek eruit ziet als er alleen nog maar dezelfde stoelen omheen staan?”
“Er staan er nog maar twee,” constateert zoon beteuterd.
“Precies genoeg, toch?”
“Lekker gastvrij…”
“Ach, wanneer we visite krijgen dan schuiven we toch gewoon een paar tuinstoelen aan…”
“Nou, pak er alvast maar één uit de schuur, want ik heb afgesproken met een vriend. Daar heb je ‘m trouwens al.”
“Zijn jullie aan het verhuizen?”
Verbaasd kijkt zijn klasgenoot om zich heen in onze woonkamer.
“Nee hoor, maar mijn moeder baalt ervan dat haar vriend maar zo zelden langskomt, daarom sleept ze al ons meubilair naar buiten,” analyseert zoon haarscherp mijn opruimwoede. “Bovendien komen er de laatste tijd steeds minder vaak vriendinnen langs en is mijn zus ook al op kamers gaan wonen…”
“Zullen we maar buiten in de voortuin gaan zitten? stelt hij zijn vriend voor. “Daar staan nog genoeg stoelen en het is vandaag toch niet zo koud.”
Het tweetal verhuist naar buiten en ploft in de voortuin neer op een versleten tweezitsbank. Ik breng hen dampende bekers warme chocolademelk.
“Voel je je al wat beter, mam?”
“Ja hoor,” reageer ik opgewekt, “stukken beter. Best wel gezellig hier in de voortuin. Wacht, ik pak ook even een stoel.”
“Wanneer komen ze die troep eigenlijk ophalen?” informeert zoon praktisch.
“Oh, pas ergens in januari. Je mag namelijk maar één keer per jaar de ophaaldienst van het grof vuil langs laten komen. Anders moet je betalen. En ze zijn dit jaar al een keer geweest.”
“Waarom zet je die zooi dan nu al buiten?”
“Kerst.”
“Kerst? Dan hang je toch juist een mooie kerstkrans en sfeervolle buitenverlichting op? Dan ga je toch geen levensgrote kerststal in onze voortuin bouwen met een set gammele stoelen, een matras vol vlekken en een oud konijnenhok, waarin nog een dikke laag smerig stro ligt?”
“Op eerste kerstdag komt onze familie hier eten,” help ik hem herinneren. “Dat leek me een mooie aanleiding om eens goed op te ruimen.”
“Oh, ja, da’s waar ook. Wie komen er precies?”
Ik som een reeks namen op, terwijl mijn zoon op zijn vingers meetelt.
“Mam,” rekent hij me voor, “dat zijn 15 personen! Waar moeten die dan allemaal zitten?”
“Oké, “ verzucht ik vermoeid en moedeloos, “dan sleep ik al die stoelen wel weer naar binnen…”
“Mam?”
“Ja?”
Mijn zoon buigt zich voorover en plukt een klavertje tussen het gras.
(Wij hebben veel klavertjes in de tuin, ook gemuteerden, met veel blaadjes).
“Hier, voor jou.”
Nog voordat hij het klavertje aanreikt, trekt hij snel het vijfde blaadje ervanaf.
“Klavertje vier. Brengt geluk.”
“Da’s lief. Daar word ik blij van.” Ik glimlach. “En zie! Ik had gelijk. Hoe minder je bezit, hoe gelukkiger je je voelt.”

bron: pixabay.com 6283005