In het gesticht is Pa dan misschien wel de oudste, maar hij is ook verreweg de kwiekste en, nog véél belangrijker, de welgemanierdste. Jawel!
Onlangs was er in de gezamenlijke huiskamer een man met een pet op. Een pét! Bínnen! Aan táfel zelfs! Het onfatsoen! Hoofdschuddend kijkt hij me aan. Wat vind ik daar nu van?
“Misschien had hij het koud,” opper ik, “of is hij vroeger schipper geweest.”
Maar nee, met de temperatuur of een voormalig beroep blijkt het binnenshuis dragen van een hoofddeksel helemaal niks te maken te hebben: het gaat daarbij om fatsóén! Zoiets hóórt niet. Dat weet toch iedereen? Tja, zo is hij nou eenmaal. Normen en waarden. Regels. Alles correct, zoals het hóórt. En hij gaat voor niemand opzij. Hoor ik? Voor niemand! Ik knik maar eens.
Lang verhaal kort: betreffende man heeft, door Pa’s corrigerende toedoen, de warme maaltijd, bestaande uit een klodder kleffe aardappelpuree, veel te gare bloemkool zonder het bijbehorende papje en een wat taaie, doch wel bijzonder smakelijke verse worst, waarvan hij er eerlijk gezegd wel twee had gelust, met vooraf een waterig groentesoepje, helaas zonder ballen, maar wél met vermicelli en iets van selderij of peterselie bovenop, gevolgd door een dessert in de vorm van een schaaltje aardbeienpudding, voorzien van een royale dot slagroom gedecoreerd met zo’n klein, puur chocolaatje, prettig petloos genuttigd. Geheel volgens de door Pa toegestane etiquette, want de rest van het gezelschap zal het een biet wezen. Er moet er dus één het moreel hooghouden en daar heeft hij zijn handen meer dan vol aan.
Na deze culinair gekleurde uiteenzetting van zijn duizelingwekkende deugdzaamheid, kijkt hij intens tevreden. Alsof hij met trompetgeschal en tromgeroffel een staande ovatie verwacht, nadat hij de mensheid met gevaar voor eigen leven heeft weten te behoeden voor een verder verval in de vervaarlijk oprukkende zedeloosheid.
De pet doet me denken aan een rijmpje. Het was voor mij, met afstand, het móóiste en ook wáárste rijmpje – kort, krachtig en mét een knipoog – naast het veelal langdradige en onbegrijpelijke godvruchtige dan wel Oudhollandse romantische gezever, in mijn poëziealbum van een halve eeuw geleden. Dat hemelsblauwe boekje met een rood bestikt wollig wit lammetje voorop de kaft. Mijn ouders spraken er destijds schande van. De godslastering! Dat maakte het nóg leuker. Hier komt ie:
Toen de pastoor de zegen gaf, deed de boer zijn hoed niet af.
De boer dacht: Is die zegen goed? Dan gaat hij óók wel door mijn hoed!
Nog steeds vind ik het destijds aanstootgevende rijm briljant. Het zou zomaar een Rotterdams rijm kunnen zijn. Geen geneuzel. Geen toeters en bellen. Recht toe recht aan. Geen woorden, maar daden. Terwijl ik, het is u misschien nog niet opgevallen, toch óók regelmatig wel erg van de woorden ben. Maar ik deug nu eenmaal niet. Daar kan ik ook niks aan doen.
Tijdens het sloffend passeren, stoot een leegogig, bleekneuzig oud vrouwtje, voorzien van een bijzonder slecht zittende en ook veel te blonde pruik en een goudkleurige bril, met haar rode rollator, per abuis en tevens geheel onnodig, want er is ruimte genoeg, tegen een poot van zijn stoel aan, terwijl ze onverdroten en onverstoorbaar verder rollatort.
Als door een wesp gestoken veert hij op. Met een blik vol minachting over zoveel onbetamelijkheid kijkt hij haar vuil na, wachtend op een excuus.
Ze geeft echter geen krimp. Hij wel.
“Arrogant rotwijf…!” verwijt hij het broze besje op luide toon.
Na deze onverwachtse heldendaad neemt hij een ferme – en vanzelfsprekend ook zeer verdiende – slok van zijn borrel, om de sublieme smaak van superioriteit extra lang te kunnen koesteren.
Voor degenen onder u die nog steeds in de overtuiging leven dat wijsheid met de jaren komt; dat is een leugen. Dit gaat alléén op voor de deugdzaamheid van het deugen.

bron: pixabay.com 2649680
Ach papaatje manifesteert zich nog behoorlijk aanwezig. Menigeen probeert wel uit de buurt te blijven lijkt mij! En blijft hij daar definitief wonen? De foto is prachtig met doorleefd en vriendelijk gezicht, zie jou erin Doortje. Doeiiii