Oom Aad woonde zo’n 45 kilometer bij ons vandaan. Het was hartje winter. Toch weerhield dat hem er niet van om op een vrieskoude zaterdagochtend op zijn fiets te stappen om bij mijn ouders langs te komen. Hij had zojuist een nieuwe fiets gekocht en wilde deze graag laten zien. Pas tegen de avond zagen we hem in de verte naderen.
“Daar heb je ‘m eindelijk!”
Met een joviale zwaai gooide mijn vader de buitendeur open om zijn broer te verwelkomen. Mijn moeder schonk alvast koffie in bekers. Maar tot ieders verbazing stapte Aad niet van zijn fiets af om even gezellig een bakkie te doen. Met ingespannen gezicht fietste hij geconcentreerd door de smalle gang regelrecht onze woonkamer binnen, reed een rondje om onze salontafel en vervolgens door de nog steeds geopende voordeur weer naar buiten, om meteen weer huiswaarts te keren.
Over zijn schouder riep hij vol trots: “Mooi ding, hè? Jongens, Oom Aad groet U allen! Tabee!”
Hij stak zijn hand op en verdween alweer uit ’t gezichtsveld.
“Aparte man,” zuchtte mijn moeder. “Je weet echt nóóit wat je aan hem hebt.”
“Ach,” verdedigde mijn vader hem, “zolang hij dat zelf maar weet.”
Aad profiteerde regelmatig van zijn totaal onvoorspelbare gedrag. Zo kwam het hem bijvoorbeeld prima van pas om als jongeman zijn militaire dienstplicht te kunnen ontlopen.
“Jullie denken toch zeker niet, dat ik in militaire dienst ga? Ik ben gekke Henkie niet,” glunderde Malle Aadje.
“Jongens, zoek dekking! De Russen komen eraan!” had hij hysterisch tijdens zijn medische militaire keuring in het rond geschreeuwd. Angstig had hij om zich heen gekeken. Om zijn woorden meer kracht te geven, was hij naar buiten gerend en had hij met een loodzware gietijzeren vuilnisbak gesmeten. Daarna was hij zo snel mogelijk achter een dikke boom weggedoken, waar hij urenlang roerloos gehurkt was blijven zitten. Niemand die hem daar weg kreeg.
Toen hij voor zijn gedrag bij de keuringsarts ter verantwoording werd geroepen, had hij met een hoog piepstemmetje en de handen stijf over zijn oren een paar aandoenlijke kinderliedjes gezongen en vervolgens gesmeekt of hij niet even op de schoot van de arts mocht komen zitten om te kunnen kalmeren.
“Haha,” lachte Aad zijn te grote spierwitte tanden bloot, “die kerel scheet in z’n broek, zodra ik maar met mijn ogen rolde… Die wilde mij zo snel mogelijk weg hebben.”
Met de classificatie S5, dat ernstige mentale instabiliteit betekende, werd hij uiteindelijk volledig van zijn dienstplicht ontheven.
—
Onlangs ontmoette ik oom Aad weer eens op straat. Hij fietste langs, maar deze keer stopte hij wel; met piepende handremmen.
“Dat ik jou hier tref! Wat toevallig,” roepen we allebei tegelijk. Al snel komt ons gesprek op de oorlog tussen Oekraïne en Rusland, waarover hij maar niet uitgepraat raakt.
“Zorgelijk, zeer zorgelijk, die hele situatie daar,” schudt hij zijn hoofd.
“Ja… Maar je had destijds wél gelijk, Aad.”
“Hoe bedoel je?”
“Nou, de Russen komen! Weet je nog dat je dat vroeger altijd beweerde?” help ik hem herinneren.
“Ach ja. Da’s waar ook. Voor mijn S5-je!”
“Alleen komen ze nu niet als vijand tijdens de koude oorlog, maar als hulpeloze asielzoekers in een opgehitste wereld en een opwarmende aarde.”
“Asielzoekers?”
“Ja, tegenwoordig vragen veel Russische deserteurs asiel aan in Nederland. En ook in andere landen van Europa,” verduidelijk ik de zaak even voor hem.
΅Maar dat snap ik volkomen!” reageert oom Aad vol vuur. “Mannen worden daar als kanonnenvlees naar het front gestuurd! Nou, wat mij betreft zijn die gasten hier van harte welkom.” Hij spreidt zijn armen, om zijn mening kracht bij te zetten.
“Trouwens,” verbaast Oom Aad zichzelf over zijn spontane uitnodiging, “wie had ooit gedacht dat uitgerekend IK dit nog eens zou zeggen?”
“Ik in ieder geval niet,” beken ik eerlijk.
En ik besef dat de overtuigingen van mijn oom Aad soms net zo grillig en onvoorspelbaar kunnen zijn als het verloop van onze geschiedenis.

bron: pixabay.com 2746822