
bron: eigen foto (JS)
Een sprookje van duizend en één huizen
Het hotel ruikt naar ouderwetse groene zeep. Een penetrante chemische citroengeur, die op m’n keel slaat en me laat hoesten als een oude zwerver.
Ik vlieg terug in de tijd.
Als veertienjarig pubermeisje besloot ik heel bewust om punker te worden. Het buitenbeentje zijn was mij niet vreemd, ik wilde er alleen wel zelf over beslissen, in plaats van dat anderen dit voor mij deden. Mijn lange lokken werden gemillimeterd, met in het midden nog wat slappe rode manen die ik fier overeind wilde zetten. Mij was verteld dat dit op drie manieren kon: met suikerwater, met haarlak of met zeep.
Mijn eerste poging om een hanenkam te boetseren op mijn hoofd liep uit op een gigantische mislukking, omdat ik in al mijn naïviteit dacht dat de punkers op school vloeibare groene zeep bedoelden. Ik smeerde en smeerde. Nog een scheut, meer en meer. Een lichtgroene waas over mij restje rode haar, het was verschrikkelijk en toch weigerde ik terstond om het uit te spoelen en ben ik geurend en druipend naar school gefietst. Uiteraard regende het. Één grote schuimende massa, met ergens in het midden een ziekenfondsbrilletje en overal zwarte oogschaduw, mascara en een koppig bibberlipje.

bron: eigen foto (JS)
Nu, jaren later herinnert deze hotelkamer mij aan mijzelf. Ik open het raam om stiekem een sigaretje te roken en zie dat velen mij zijn voorgegaan, hetgeen waarschijnlijk de reden is voor het met harde middelen verdrijven van de kroegwalmen. In de dakgoot liggen stapels sigaretten en zelfs een lege fles Poolse wodka.
Starende mensen, die stiekem sigaretjes roken in hotelkamers. Spoken zijn ze. Ik voel hun aanwezigheid. De laatste keer dat ik uit een hotelkamer zat te paffen, was samen met Kim, vlak voor onze schrijfretraite, in Groningen. Nu kijk ik uit over mijn eigen stad, over Den Haag, waar ik woon, maar momenteel een onbewoonbaar huis heb.
Er zijn muren en ramen, er is een deur en er staan spullen. Er is nog geen keuken, vloer of slaapkamer en het stof veroorzaakt Pneumoconiose (stoflong). Om die reden zijn Peek en ik uitgeweken naar dit hotel een paar straten verderop.
‘You know this place, this hotel lounge, it’s my life, it’s my choice. And I’m in love with Ricky Lee Jones voice,’ zong Tom Barman ooit. Het lied weerklinkt in mijn gedachten – dEUS als soundtrack, het kan erger.
Vijf jaar leefde ik als nomade, pasten Peek en ik samen op allerlei huizen en panden. Het voelde als surfen. In golven van huis naar huis. Maar nu wil ik een thuis. Het surfen gebeurt nog steeds. Niet op zee, maar nu door een universum van liedjes, ideeën, plannen, mensen en sinds kort een theater, want Peek heeft een mobiel theater gekregen in de vorm van een hart.
Een mobiel houten Hart Theater. Een verplaatsbare plek waar we mee kunnen reizen met inspirerende makers, met avontuurlijke artiesten. Voor ik besloot punker te worden, wilde ik een zigeuner zijn, met een caravan mee, op reis. Of bij het circus, als zangeres. Of gewoon, mee, de olifantenstallen uitvegen, een tent beschilderen, mijn baard laten groeien, als ik maar mee mocht.
In zekere zin is er dus een droom uitgekomen. Onze eigen gipsy caravan.
Een eigen huis. Voor mijn eigen kunsten. En die van heel veel anderen.
Nu nog een huis om in te wonen.