“Tjezus, kun je niet een beetje opschieten, zeg?”
De man die ongeduldig achter mij staat te wachten om zijn boodschappen af te rekenen, kijkt mij zwaar geïrriteerd aan. Nerveus probeer ik mijn inkopen zo snel mogelijk in mijn tas te proppen, die natuurlijk meteen omvalt. De halve inhoud vliegt er weer uit.
“Nou, lekker dan!”
“Misschien zou je me even kunnen helpen, in plaats van lullig commentaar te leveren?” stel ik hem rustig voor. “Dan zou het een stuk sneller gaan.” Maar hij peinst er niet over om een helpende hand uit te steken.
“Doe het lekker zelf! Stomme trut!”
Ik constateer teleurgesteld dat zelfredzaamheid ook als eufemisme voor asociaal gedrag kan worden gebruikt.
Geërgerd draait hij zich om, beent naar de zelfscanners om zijn inkopen zelf maar zuchtend af te rekenen.
Want als we willen, kunnen we immers iedereen zijn wie we wíllen zijn. Soms zijn we een (ietwat vergeetachtige) caissière, wanneer we zelf onze boodschappen scannen. Of we zijn de norse conducteur, als we ons e-treinkaartje door een automaat laten controleren. Of de in tijdnood verkerende ober, wanneer we de menukaart scannen om zelf een bestelling in een restaurant te plaatsen.
We leren zelfs al op jonge leeftijd om taken van de juf of meester over te nemen sinds het zelfstandig werken in het onderwijs is ingevoerd. Vooral zelf plannen en jezelf een vette voldoende geven tijdens het nakijken van de opdrachten. We zijn ook de kritische onderzoeksjournalist, wanneer het nieuws ons niet bevalt. En de second opinion arts, nadat we zelf een hartslag-, bloeddruk- of saturatie-meter hebben aangeschaft.
We leven in een maatschappij, waarin zelfbevrediging haar hoogtepunt heeft gevonden tijdens het eigenhandig controleren van je borsten of zaadballen op onregelmatigheden. Of desnoods beide, wanneer je je tegelijkertijd zowel als man alsook als vrouw identificeert. Of transgender in transitie bent.
We kunnen alles en iedereen zijn, waardoor de indruk kan worden gewekt dat we helemaal niemand meer nodig hebben om goed te kunnen functioneren. Het gevaar schuilt in het feit dat dit rotsvaste vertrouwen in het eigen drammerige peutergedrag – lekker zélluf doen! – zomaar kan leiden tot een veel te groot ego en afnemende empathie voor bijvoorbeeld die ontzettend leuke, vriendelijke en altijd behulpzame vrouw, die haar boodschappen voor jouw gevoel niet snel genoeg in haar tas propt.
In de boodschappentas van de geïrriteerde man blijkt alleen maar ruimte te zijn voor een ik-boodschap. Het komt simpelweg niet in hem op om mij even te helpen. Waarschijnlijk heeft hij zichzelf ooit langs een scanner gehaald om zijn onmetelijke waarde te bepalen en sindsdien wordt hij niet tot zelden gecorrigeerd door een ander.
En uiteraard prijst hij zichzelf nooit af.
Wanneer hij mij passeert, werpt hij mij in het voorbijgaan een intimiderende blik toe. Met een smalend gezicht steekt hij ook nog eens zijn middelvinger op. Ongelooflijk, wat een hork. Er valt zowaar een diepe stilte bij de kassa.
“Agressief mannetje,” weet de caissière, klaarblijkelijk uit ervaring. “Laat ‘m maar gaan.”
Maar natuurlijk ben ik keurig opgevoed en weet ik wél precies hoe je je moet gedragen.
“Fijne avond, klootzak!” wens ik ‘m bijzonder vriendelijk toe. Maar mijn empathie laat zich niet zo makkelijk onderdrukken en daarom voeg ik er nog fijntjes aan toe: “Of misschien word je toch liever aangesproken met stomme trut?”

bron: pixabay.com 15507