
bron: eigen foto (JS)
Het is gelukkig allemaal goed gekomen, maar waarom mijn lichaam de trap van de tweedehands kledingwinkel aanzag voor een bobsleebaan, is me nog steeds onduidelijk. Al bij de eerste trede gleed ik hard onderuit, om voor mijn gevoel minutenlang naar beneden te schieten, stuiterend op mijn achterste. Mijn handen had ik stevig vastgeklemd om de leuningen aan weerszijden, maar niets weerhield de zwaartekracht ervan om mij omlaag te trekken, tot de allerlaatste traptrede.

bron: eigen foto (JS)
Opeens was alles stil. Ik durfde bijna niet te ademen, uit angst dat mijn rug tijdens de val zou zijn gebroken. Of voor een been zonder gevoel. Niets. Alles leek te werken. Ik hoorde stemmen boven me. Het waren twee onbekende mensen – die net als ik aan het winkelen waren – en een heel stille, lijkbleke Peek.
“Alles oké… Ben enkel heel erg geschrokken,” zei ik. Opluchting en wat zenuwachtig gegiechel alom.
Peek en ik stommelden naar buiten. Het duurde meer dan een uur eer de adrenaline uit mijn systeem was verdwenen. Een glas Karmeliet deed de rust wederkeren. We stonden buiten en rookten sigaretjes met een knappe man. Heftige tatoeages en schichtige ogen. Hij stotterde. Of ‘hakkelde’, zoals hij dat zelf omschreef. Al zoekende naar woorden en met zichtbare frustratie vertelde hij zijn levensverhaal. Zijn leven dat zo donker geworden was, juist door zijn moeilijke spreken. Hij was erdoor aan de drugs geraakt. Het had de band met zijn ouders verwoest. En ook in de liefde had hij geen succes. Pas sinds een paar jaar lukte het hem om er weer een positieve draai aan te geven en hij werkte nu zelfs in de bediening. Zijn vader en moeder waren ook weer voorzichtig in beeld gekomen.

bron: eigen foto (JS)
“Ge moet er een grap van maken, hè!”
Een aangrijpende persoonlijke zoektocht, die deze onbekende man met ons deelde, in de motregen op een Antwerpse straathoek. Bij het afscheid omhelsden we elkaar kort en ik meende tranen te zien. Peek en ik verdwaalden verder, de donkere nacht in. De vele duistere, soms bijna lugubere accenten van Antwerpen bewonderend.

bron: eigen foto (JS)
Een klein souvenirwinkeltje bleek nog open te zijn. Ik zag een mooie hoed, dus we gingen even naar binnen. Het rook er naar de grote natte hond die in een hoekje lag. De eigenaar lachte zonder tanden, terwijl hij de muziek iets harder zette.
The Smiths met Heaven knows I’m miserable now. Onmogelijk om naar luisteren zonder mee te zingen. Na The Smiths kwamen er nog een aantal heerlijke jaren ’80 klassiekers voorbij, uit de tijd dat ik als veertienjarig pubertje stiekem blowde aan de IJsselkade in Zutphen en dit aardse bestaan nog zo ontzettend zinloos vond. Liedjes werden soundtracks en lyrics lijfspreuken.
Ik kocht twee nieuwe mutsjes, een neusringetje en voor Peek een grote zwarte pet.
Nog één keer een tandeloze lach en weer verder gingen we. Over natgeregende keien, langs sinistere contreien.

bron: eigen foto (JS)
Na een half uur slenteren was het weer hoog tijd voor een Belgisch biertje en toen Peek zich omdraaide om deze te gaan halen, schoot ik in de lach. Hij bleek al die tijd een kledinghanger met een groot beige hoofddeksel aan zijn tas te hebben hangen. Per ongeluk meegenomen uit het winkeltje, waarschijnlijk blijven haken aan een van zijn zijvakken. We voelden ons meteen lullig. Die arme man zonder gebit, met z’n natte hond, in dat kleine zaakje daar achteraf… Die dacht nu misschien zelfs dat we hem bestolen hadden. We besloten om hem de dag erna te gaan zoeken om de pet terug te kunnen geven. Maar ja, vind maar eens een minuscuul, onopvallend winkeltje, waarvan er waarschijnlijk duizenden zijn in Antwerpen…
Eerst nog maar een afzakkertje in onze zogenaamd ‘zeer stille’ hotelkamer. Uitkijkend over het centraal station, met naast ons een bouwput met twee hijskranen, over de gang galopperende kamermeisjes en rumoerige gezinnen uit Nederland, met van die vaders met heuse Vader Stemmen – tergend duidelijk, laag, traag en met van die omhoog krullende woorden aan het eind van elke zin. Ik krijg daar een slappe alles van. Niet zo heel erg stil dus, deze kamer. Dan maar een blikje whisky-cola en stiekem sigaretjes roken uit het raam, terwijl de stadse geluiden onze kamer binnendrongen.
Ik weet niet meer hoe we in slaap zijn gevallen, het was nog vroeg, maar we waren moe, van de verbouwing in ons eigen huis, van het lopen door de stad, de drank, alles. In de ochtend ontwaakten we van het zonlicht door de gordijnen. Ik opende mijn ogen en zag ‘m meteen liggen op ’t nachtkastje.
“Oh fuck, ja! Die pet!“
“We nemen ‘m mee en dan we zien wel,” zei Peek.
Die dag stond Corbijn op het programma, met zijn expositie IKONEN. Tijdens zijn introductiefilmpje vertelde hij over zijn jeugd in een klein, protestants dorpje in Zuid-Holland. Introvert, bescheiden. Iemand die heel graag onderdeel wilde zijn van deze wereld, maar in eerste instantie niet zo goed wist hoe. Ik moest meteen denken aan de lieve hakkelaar van de dag ervoor. Had hij maar kunnen fotograferen als Corbijn, of zingen, zoals Peter te Bos van Claw Boys Claw. Misschien had hij daarin een vorm van zelfbescherming kunnen vinden. De beelden van Corbijn pasten perfect in het plaatje dat we van Antwerpen hadden gekregen: iconisch, obscuur, bijna fatalistisch. En toch ook troostend.

bron: eigen foto (JS) bij bezoek aan Corbijns “IKONEN” expositie
Na de expositie probeerden we een paar uur lang het winkeltje terug te vinden, terwijl we tijdens de zoektocht ouwehoerden, een drankje dronken op een hoek en foto’s maakten van de vele overweldigend mooie gebouwen.
Opeens zag ik hem.
Midden op een plein stond onze tandeloze man. Tussen zijn vingers een sigaret, de ogen dichtgeknepen tegen de felle zon. Hij zag ons niet aankomen en schrok zelfs een beetje toen ik aan z’n jasje trok.
“Hallo! Sorry, maar wij hebben gister per ongeluk iets van u meegenomen.”
“Fifty five!” riep hij meteen.
Ik begreep het niet.“No, we don’t want to buy it, we want to return it.”
Weer zei hij grinnikend: “Fifty Five!” Pretoogjes, een grimas.
In een woeste cocktail van Spaanse, Engelse en Nederlandse woorden vertelde de man dat hij de dag ervoor aan het eind van de avond tijdens het opmaken van de balans had gezocht naar deze pet en zich niet voor had kunnen stellen dat wij die zouden hebben gestolen. “I read people, it’s part of my job,” zei hij. Zijn gevoel bleek te kloppen. De pet werd netjes teruggebracht. Hoedmaat 55. Er volgde nog iets over karma en een dikke handdruk en we gingen uit elkaar. Drie mensen met een goed gevoel.
Die avond belandden we per ongeluk in een van de beste restaurants waar ik ooit heb gedineerd. Een kleine kelder, achteraf, goed verstopt. Het had een ontdekking kunnen zijn van Anthony Bourdain, deze verborgen parel. Op het binnenplaatsje ontmoetten we twee piepjonge Hagenezen, toevallig ook in dit culinaire paradijs beland.
“Hebben jullie zelf zo’n omgebouwd camperbusje??!”
Voor het meisje van de twee was dit haar ultieme droom.
Op reis. Vrijheid in een campertje, met je liefje op avontuur.
Maar je hoeft niet ver weg te gaan om op reis te zijn. Het is niet altijd nodig om lang weg te zijn om jezelf te resetten. Soms moet je enkel even van een trap afdonderen om de wereld weer in haar volle glans te kunnen zien.

bron: eigen foto (JS)