Rustig en ontspannen van A naar B (of D) vliegen is een ware kunst. Onlangs faalde ik weer jammerlijk in deze kunstvorm. Dat was niet eens geheel mijn eigen schuld: ik heb geen vliegangst, geen klamme handjes bij het opstijgen, geen zweetparels op mijn voorhoofd bij een beetje turbulentie. Ik ben al zó veel en vaak gevlogen in mijn leven dat ik zelfs een tijd lang in het bezit was van een Lufthansa Senator-kaart; destijds de opperkaart onder de Europese frequent flyers. Australië, de VS, Israël en een hoop Europese bestemmingen bevloog ik alsof ik in de bus stapte. Anderhalf jaar lang elke week op en neer naar Genève, Bristol, Hamburg. Enzovoorts. Genoeg vlieguren (en CO2 uitstoot) voor mijn resterende leven.
Zat enerverende ervaringen ook: De KLM-cityhoppers waarmee ik tussen München en Genève heen en weer hopte (toen nog kleine Fokkers), hadden regelmatig mankementen. Zo haperde ooit een half uurtje na het opstijgen een propeller: hij deed het wel, maar duidelijk langzamer en slechter dan de andere, met als gevolg dat we het resterende half uurtje gigantisch scheef vlogen. Geen drankjes. De landing was op zijn zachts gezegd ‘interessant’: vergelijkbaar met een hink-stap-sprong. Ja, toen zweette ik peentjes.
Een andere keer kregen de stewardessen de deur niet dicht: het rad waarmee ze de boel ‘sealden’, bleef maar terugdraaien en de deur weigerde volledig te sluiten. Uiteindelijk werd het ding met een ijzeren stang gebarricadeerd. Hop, dicht. En vliegen maar. Ik heb de hele 55 minuten half verlamd naar die deur zitten staren.
En nu heb ik dus weer een nieuwe ervaring in mijn vlieglogboek kunnen optekenen. Op het traject Düsseldorf-Salzburg kwam AirBerlin met hetzelfde propellervliegtuigje (een ‘Dash 8Q’ waarbij de Q staat voor Quiet – oh, de ironie) van de heenweg op de proppen. Dezelfde grote donkerbruine vlek (wijn? Of toch bloed?) in het gangpad. Volgens mij hebben ze er daar precies één van, speciaal voor de onrendabele vluchten. Een rommelend krotje uit de jaren tachtig. Anyway, propeller-vliegtuigen schijnen nog altijd de meest veilige onder de luchtmachines te zijn, dus soit: hoppen maar!
Bij het opstijgen het gebruikelijke geschud. Shaken, not stirred. Tijdens de vlucht werd het echter beduidend erger. Ach, beetje turbulentie; niets nieuws onder de zon. Tot de eerste luchtzak. Een flinke. En een tweede. Toen was het: completely stirred, not just shaken.
Ik had mijn gordel losjes om dus ik vloog quasi met mijn hoofd tegen het zuurstofmaskervak. Een man in het gangpad maakte een onvrijwillig sprong en viel met een klap op zijn achterste. Mensen die de gordel niet aanhadden, vlogen hoog op. Armen gingen spontaan de lucht in. Lichte oproer onder de passagiers. De captain meldde zich prompt: onvoorzien zwaar weer, dus mensen, “get ready for a bumpy ride!” Altijd fijn, zo’n geruststellende, edoch ludieke aankondiging.
Vervolgens doorstonden we nog een stuk of tien van die enerverende mega-luchtzakken. En steeds weer die sensatie van het neerstorten, heerlijk! Not. Oh, en een rollercoaster-maag, dat ook. Misselijk. In het vliegtuig zaten enkel zakenlui, niet bepaald de mensen die qua vliegen niets gewend zijn, maar een soort van paniek was wel degelijk voelbaar. Veel “ge-WOW!”, krampachtig omklemde stoelleuningen, schichtig kijkende bierbuik-met-stropdas-mannen. De geur van het collectieve angstzweet was onmiskenbaar.
Maar nu weet ik in ieder geval weer waarom ik zo ontzettend graag met beide benen op de grond sta. Volgende keer ga ik wel gewoon met de trein. Dan maar twaalf uur onderweg, in plaats van twee. Of twintig, als ze weer eens staken. Ook beter voor het milieu.

bron: eigen foto (LB)
— deze blog is reeds eerder gepubliceerd (april 2016) —