Deze morgen is het zo ver. Niet alleen mijn kind is aan het huilen op het schoolplein, ook ik kan mijn tranen niet inhouden. Vandaag is mijn eerste echte controle. Elke drie maanden wordt mijn onderkantje gecontroleerd op kankercellen. En vandaag is dan die officiële ‘eerste keer’ na het hele kanker-avontuur.
Weer voel ik wat ik voelde, toen kanker daar in mijn leven kwam. Onzekerheid. Machteloosheid. Woede en verdriet. Ik zit al een paar dagen in de stress voor vandaag. En mijn kind, dat huilend, krijsend om mama roept op het schoolplein, was de druppel die de emmer deed overlopen. Ik voel mij slecht. Ik heb het gevoel dat ik een waardeloze moeder ben die even geen lucht kan happen. Alles wat ik momenteel voel, is niet te behappen.
Ik wil wegrennen.
Kijk niet naar mij, het is even niet goed.
Laat mij met rust, maar pak me vast?
Ik verlang een rustgevende knuffel.
Ik ben weer bang.
En dan zie ik mijn zoontje naar mij toe rennen. De tranen stromen over zijn wangen en hij roept: “Mama, ik wil een knuffel. Ik ga jou zo missen!”
Ik hurk, strek mijn armen wagenwijd open en vang mijn kind op in mijn armen. Ik fluister hem bemoedigende woorden toe. “Schatje, jij kunt dit. Je gaat een leuke dag hebben. Je bent een toppertje! Lekker gymmen met de klas, da’s echt heel leuk! Gisteren had je toch ook een leuke dag? Kom op, lieverd. Echt! Je gaat het heel fijn hebben!”
Terwijl ik de woorden uitspreek, moet ik mijn best doen om die kriebel in mijn keel door te slikken. De tranen bonzen tegen mijn oogkassen, maar ik verbied ze eruit te komen. Sterk zijn, Nicky! Je zoon heeft je nodig. Je moet weer sterk zijn.
De juf ziet ons tafereel aan, komt naar ons toe en pakt zijn handje vast. ‘Kom maar, dan mag jij met mij voorop lopen in de rij! We gaan gymmen!’
“Nee, mama…” hoor ik hem nog zeggen, terwijl hij uit mijn armen word getrokken. Ik slik een paar keer. Ik herpak mijzelf, ga staan en zwaai uitbundig vrolijk naar mijn kind. “Goed zo schat! Wat knap!”
Ik draai mij om en zet het op het lopen. De tranen stromen al over mijn wangen maar no way dat mijn kind dit te zien krijgt. Ik zal sterk zijn!
Tijdens het wegrennen tref ik een andere moeder die in de buurt woont. We lopen samen verder. Maar de tranen komen weer. Ik vertel haar een deel van mijn verhaal en bied mijn excuses aan voor de waterlanders. Ze is lief. Ze troost mij met haar woorden. “Dit is toch heel normaal! Je hoeft echt geen sorry te zeggen. Je had mij eens moeten zien toen ik onze kleine naar de dagopvang ging brengen!” Bij het afscheid geeft ze mij een knuffel en wenst ze mij veel sterkte vandaag. Eenmaal thuis aangekomen, ziet Poes Nela mij al en verwelkomt me met een felle miauw. En daar zijn wéér die tranen…
Mijn man, mijn toeverlaat, is thuis aan het werk. Hij gaat straks mee naar de controle. Dat was geen vraag; hij is daar gewoon. Als een persoon in een gezin kanker heeft, heeft iedereen het. Een iemand draagt misschien de tumor, maar je hebt allemaal de lasten. En mijn man is een kei in alle ballen in de lucht houden. Ik schuifel naar hem toe en kruip huilend in zijn armen. Ik vertel hem hoe het ging op het schoolplein en hoe slecht ik mij voel. Hoe moeilijk ik dit alles vind. Hij hoort mijn verhaal aan en troost me. Hij troost mij met dezelfde woorden als ik zojuist tegen ons zoontje heb gezegd: “Het komt wel goed lieverd. Dit hoort erbij. Hij maakt wel vriendjes. Het begin is gewoon lastig. Het komt wel goed.”
Terwijl hij de woorden uitspreekt besef ik maar al te goed dat ik bang ben. Eerder dit jaar was ik bang dat ik mijn kleine mannetje niet eens naar school zou kunnen brengen, omdat ik er misschien niet meer zou zijn. Na de operatie was ik bang dat ik er niks van mee zou krijgen, omdat het herstel zo heftig was. En nu ben ik bang dat er weer cellen worden gevonden en we straks alles zullen moeten herbeleven. Wéér die onzekerheid. Wéér vechten voor wat je lief is. En dat, terwijl ik nog opgebrand ben van het vorige gevecht. Ik ben aan het herstellen, maar in hele kleine stapjes. Ik ben bang dat ik straks weer terug geslagen word naar het begin.
“Het is niet goed Nicky, het is kanker…”
Die woorden suizen door mijn hoofd.
Lieve heer, lieve iemand, lieve wie dan ook, ik bid op mijn blote knieën. Laat het goed zijn? Laat het goed komen? Laat mij vrij zijn? En laat mij alsjeblieft vanavond mijn kind ophalen op de BSO met een glimlach en veel geruststelling? Laat ons samen sterk zijn en de dag doorkomen? Want ook ik ben het huilende kind op het schoolplein. Het kind dat vraagt naar mama. Ik wil niet naar het ziekenhuis. Ik wil thuis zijn, terug naar mijn veilige haven. Ik wil samen op de bank knuffelen met mijn man en twee jongens. Veiligheid. Ik wil enkel veilig zijn.

bron: LB (HVD)