In deze blogserie vertelt Sharon over het verlies van haar moeder. Het afscheid, wat eraan vooraf ging (hier), de wanhoop, de liefde en de duisternis. De dood is een allesomvattende leegte.
“De ruimte waar jullie moeder ligt, is wat kil en klinisch, daar moet je niet van schrikken…”
Ik ben vanaf die zin ontzettend en onophoudelijk aan het schrikken. Waarom zeggen we toch dat je niet moet schrikken als de kans aanzienlijk aanwezig is dat er geschrokken gaat worden? Zeg het zoals het is; je gaat je hoogstwaarschijnlijk helemaal de tyfus schrikken. Dat is normaal.
Nou. Goed. Er zou binnen nu en een minuut dus een schrikreactie gaan plaatsvinden. Check.
“Je moeder ligt op een stalen tafel.” (Ik schrik opnieuw). “Er ligt een laken over haar heen.”
Ik zie meteen een stalen tafel voor mijn geestesoog, met een wit laken en daaronder mijn moeder.
Deze meneer was even niet specifiek genoeg tijdens dit deel van zijn uitleg. Want zodra de deuren naar de klinische ruimte straks opengaan, is het werkelijke beeld niet zoals de meneer hier beschrijft. Hij vergeet namelijk een belangrijk detail te vermelden.
Dat lees je zo dadelijk, wanneer de deuren opengaan. Zijn jullie er klaar voor? Je kan altijd weg, je mag altijd stoppen. Zullen we? Klaar is een groot woord…
Het is nu zo’n vijftien minuten geleden dat deze uitvaartmeneer ons opving, toen aarzelend de hal van het uitvaartcentrum binnenliepen. En nu neemt hij ons mee naar een grote ruimte aan het eind van de hal. De lichten zijn er gedimd, er zijn twee zithoeken gecreëerd en ik merk dat het de bedoeling is dat de ruimte warmte en troost uitstraalt. Redelijk gelukt. Ik voel me er min of meer op mijn gemak. De meneer stelt zich voor. Ik geloof dat hij Willem heet. Maar Jan kan ook. Wie zal het zeggen.
Willem begint aan zijn praatje om ons voor te bereiden op wat we zo dadelijk te zien krijgen. Onze dode moeder op een stalen tafel in een kille ruimte. Hoe je iemand daar op voorbereidt, weet Willem ook niet honderd procent zeker, maar hij doet wel z’n best. Terwijl hij praat, loopt hij richting twee zware fluwelen gordijnen die achterin de ruimte tegen een muur hangen. Ik neem aan dat het hele tafereel zich achter die twee gordijnen bevindt, want hij blijft daar staan en wij sluiten aan.
Nou Willem, gooi open die deur en laat ons huiveren.
Achter de fluwelen gordijnen zit inderdaad een deur verscholen. Willem duwt hem open en ik vraag me af waar mijn script is. Ik zit namelijk in een scène van CSI. Ik voel me ook meteen een patholoog. Totdat ik zie wie er op de stalen tafel in de kille werkruimte ligt. Het is het hoofd van m’n moeder. Op een soort van standaard. Vanaf haar nek ligt ze onder een laken. Alleen is ze zo dun, dat haar lijf bijna één is met de tafel en het laken. Vandaar dat het alleen een hoofd op een standaard lijkt.
Belangrijk detail. Dat had Willem er best even bij mogen zeggen, voordat de deur openging, tijdens zijn voorbereidende gesprek.
Desnoods als kanttekening.
Ik schrik niet alleen, ik voel me onwel worden.
Vol ongeloof staar ik naar het hoofd van mijn moeder.
In mijn ooghoek zie ik mijn zusje en vader rechtsomkeert maken.
Ik merk dat ik grapjes wil maken om dit beeld aan te kunnen, maar die komen niet. Ik sta aan de grond genageld zonder woorden en ik vergeet adem te halen.
“En dan ga ik zo het laken weghalen…”
Sorry? Willem doorbreekt mijn bevroren toestand.
Wat ga je doen, Willem? Dan ga je wát doen? Het laken weghalen?
Allerlei horrorbeelden poppen op in mijn hoofd.
Ik denk dat ik weg wil, Willem. Ik sta al bijna weer in de warme en troostrijke ruimte wanneer ik dit roep.
Ik kan het niet. Ik kan niet naar haar uitgemergelde lichaam kijken en het wassen en aankleden. Ik durf niet.
Ik kom terug wanneer ze is aangekleed. Ik kom terug om haar haren en make-up te doen. Doei. Ik laat mijn broertje en het hoofd van mijn moeder bij Willem achter.
Na wat een minuut later lijkt, sta ik alweer naast de stalen tafel.
Mijn moeder is aangekleed. Haar hoofd ligt nog op de standaard, maar het laken is weg en ze heeft weer een lichaam.
Madame Tussauds. Daar moet ik aan denken. Mijn moeder lijkt van was gemaakt. Ze zijn alleen wat kleur vergeten. Gelukkig ben ik er met mijn poederdoos, rouge en lippenstift.
Voordat ik de make-up tas erbij pak, kijk ik nog even naar het gezicht van mijn moeder dat niet meer op het gezicht van mijn moeder lijkt. Ik probeer naarstig te begrijpen waar ik naar kijk.
Mijn moeder. Feitelijk kijk ik naar mijn dode moeder. Haar lippen zitten netjes dichtgeplakt, haar oogleden gesloten, haar borstkas roerloos onder haar zelf uitgekozen kleding.
Maar waar is mijn moeder?
Ik heb nú mijn moeder nodig.
Ik kan dit niet zonder mijn moeder.
Ik voel tranen branden, mijn keel wordt dichtgeknepen.
Ik wil hier niet staan, ik wil dat ik hier niet sta, ik wil dat mijn moeder niet dood op een tafel ligt, ik wil dat ze haar dichtgeplakte lippen opent en zegt dat dit allemaal een droom is; wakker worden, je hebt een nachtmerrie…
Ik herpak mezelf en start mijn missie. Ik krul haar haren, spuit er haarlak overheen en betrap mezelf op ontspanning. Ik ontspan.
Ik doe alsof ik dit al jaren doe. Ik klets vrolijk met Willem en maak grapjes met mijn broertje.
Mijn moeder krijgt steeds meer kleur. Haar haren krijg ik in model alsof ze het zelf heeft gedaan. Maar hoe ik ook poeder, klets en toupeer, ik krijg met geen mogelijkheid mijn moeder terug.
Als ik klaar ben, kijken we met z’n drieën kritisch naar het resultaat. Het is prima, niets meer aan doen.
Willem en mijn broer tillen haar op en leggen haar voorzichtig in haar kist.
Willem is trots op ons, ik zie het aan z’n ogen.
Mijn moeder ook. Dat voel ik in de buurt van mijn hart.
Mijn broertje en ik kijken elkaar aan. We denken hetzelfde. Dit is niet onze moeder. Ons brein is nog niet toe aan de werkelijkheid.
Graag gedaan, mam, fluister ik terwijl ik de deur van de kille ruimte achter me in het slot laat vallen.
Willem sluit de gordijnen.
Dat was dat.
Jeetjemina.

bron: eigen foto (SvdV)
Ik herken het,wat heb je het prachtig beschreven!