
Eigen creatie (LB) van de “moderne” Toren van Babel (gemaakt met pictureit.art)
Ik weet nog van vroeger – goh, wat klinkt dat ineens oud… – dat een baby of kleuter bij regelmaat, ongeacht of de kleine spruit een meisje of jongen was, met ‘hij’ werd aangesproken. Voor de goede orde: in Brabant! Ik heb het ons pa horen zeggen over een kleindochter, dacht er niks aparts bij en vond het zelfs een beetje ontroerend. Hergebruik van een oud stukje taal.
Op een gegeven moment vervaagde het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk. Die verandering viel onder het begrip regiolect. Een begrip, min of meer synoniem aan streektaal in de betekenis van streekgebonden taalvariëteit. Zo eenvoudig was het toen.
Hoe anders is het nu. In mijn vrijdenken gun ik iedereen diens genderdiversiteit, maar genderdivers schrijven blijft een ondingetje.
Een voorbeeld van hoe het nu zou moeten:
“Hans houdt van wandelen. Het doet hen plezier. Elke dag in hun lunchpauze wandelt hen een half uur.”
Te erg! Dat klinkt toch nergens naar? En dan vindt men het vreemd dat de jeugd moeite heeft met de Nederlandse taal. Grrr…
Er zijn momenten dat ik denk, kom maar op AI. Invasion of the Body Snatchers anno 2023. Of à la Startrek: “Beam us all up, Scotty! Now!”
Voor nu maak ik een uitstapje terug naar de eenvoud. Toen ‘iedereen’ nog hij genoemd kon worden, zonder enige bijbedoelingen.
Lith, 1994. Vanuit Drunen ben ik bij mijn lief gaan wonen op de Lithsedijk. Langzamerhand leer ik steeds meer mensen kennen in Antoon Coolen’s Dorp aan de rivier. Bij ons voor het huis heerst, op het strandje aan de Maas, een gezellige drukte. Ik babbel wat met ene Babs, een mens uit Babyloniënbroek.
“Hoe schrijfde gij eigenlijk?” vraagt hij op een gegeven moment.
Verwarring.
Babyloniënbroek, Babs, geitenboerderij, Q-koorts, witte gij’t?
“Euh, wat bedoel je, Babs?”
“Oeë naom,” is het antwoord.
Dat soort spraakverwarringen komt vanaf dat moment dukker voor, of dikkelder. Toen ik eens een Wassenaarse kennis liet weten dat ik die ochtend was aangereden, reageerde hij in eerste instantie ontzet. En vervolgens gepikeerd, toen ik hem uitlegde dat ik niet was betrokken bij een verkeersongeluk, maar dat ik was vertrokken. Had hij liever gewild dat ik in de kreuk lag in plaats van in een deuk? Hij norrig. Jullie Brabanders ook…
Oh ja, ik heb me best een Brabants zibbedeeske gevoeld die keer dat ik in een Haagse bakkerswinkel een zak bruine broikes bestelde. Niks mis mee, dacht ik. Sterker nog, het had erger gekund. Als ik om een búil bruine broikes had gevrage, bijvoorbeeld. Kèk, dan worden oew harses pas gepijnigd! Het kwam goed met de broodjûhs. Ik heb er lekker van ge-ete. Krèk zo.
Voor nog meer taalweetjes verwijs ik je graag naar de volgende kaaileuke online cursus Brabants:
“Hedde gij da gezeet gehad? Min de da werkluk woar? Hoe doe de gij da, hoe doe de gij da, hoe hedde gij da gedoan?”
Een voorbeeld:
Enfin, het zonnetje schijnt.
Ik hijs me in ‘nen hille korte boks en zeg: houdoe wanne!