“Ze kunnen de koelkast niet reserveren, omdat ie hier in de koopjeshoek staat,” herhaalt mijn dochter spijtig de woorden van een IKEA-medewerker.
“Dan nemen we ‘m toch meteen mee?” stel ik voor. “Ik heb vandaag toch niet voor niets een aanhanger gehuurd?”
Mijn dochter en haar vriend hebben eindelijk een appartement gevonden, dat ze willen inrichten met gloednieuw Ikea meubilair.
“Ik ben vergeten de keuken op te meten, dus nu weet ik niet of hij past,” twijfelt mijn dochter.
“Nou, weet je wat? Gaan jullie maar alvast naar het appartement,” stel ik voor. Dan kun je opmeten of het past. Ondertussen wacht ik hier wel naast de koelkast. Mochten de maten kloppen, bel me dan wel zo snel mogelijk, dan neem ik ’m voor jullie mee.
“Mam, jij kunt toch nooit in je eentje een koelkast sjouwen en in de aanhanger krijgen?”
“Ach, er is vast wel ergens een vriendelijke medewerker, die een handje wil helpen. Komt goed. Gaan jullie maar alvast.”
In afwachting van haar telefoontje, installeer ik me in de koopjeshoek en plof op een gemakkelijke stoel, die pal naast de koelkast staat.
Het is er bijzonder druk. Geamuseerd sla ik een vrouw gade, die zeer onhandig een enorme love seat op een kar probeert te duwen. Een jonge, zichtbaar onervaren IKEA medewerker trekt onhandig aan de andere kant.
“Wacht even.”
Ik sta op en schuif soepeltjes een extra kar onder de eenpersoons tweezitter. “Zo gaat het stukken beter,” constateer ik tevreden.
“Ik bewaak trouwens deze koelkast,” wend ik me tot de verkoper. “Zodat die niet per ongeluk wordt verkocht aan iemand anders.”
“En oh ja,” informeer ik alvast, “er zijn toch buitendienstmedewerkers, die me straks een handje kunnen helpen om ‘m in mijn aanhanger te tillen?”
“Eh… Nee, mevrouw, die zijn er niet meer. Maar er werken daar wel een paar stagiaires, die alle karretjes terugzetten en die u eventueel zouden kunnen helpen, wanneer u het hen vraagt.”
“En hoe herken ik die stagiaires?”
“Het zijn zwarte mannetjes. Eh, mannen met zwarte T-shirts, bedoel ik.”
“Nogal duistere omschrijving, vind je zelf ook niet?”
“Ze dragen een IKEA T-shirt. Met Hey! erop”
“Aha, da’s duidelijk. Maar wacht eens even,” herinner ik me ineens, “vorige keer werd mij dat ook beloofd. Maar eerlijk gezegd, heb ik me toen suf gezocht en werkelijk niemand kunnen vinden.”
“Nou, ze lopen toch echt ergens rond.”
“Kun jij me straks niet even helpen?”
“Dat zou ik best willen mevrouw, maar ik mag alleen binnen sjouwen. Dus helaas kan ik u niet helpen.”
“Da’s nou jammer. Zal ik jou dan hier maar helpen sjouwen?” bied ik royaal aan. “Want voorlopig zit ik hier toch maar mijn tijd te verdoen.”
“Neuh… niet nodig, hoor.” De jongeman lacht schaapachtig.
Met een diepe zucht laat Ik me weer wegzakken in de kussens van de IKEA fauteuil, waaraan een zeer schappelijk prijskaartje bungelt. Maar helaas lijkt niemand in mij geïnteresseerd te zijn.
In de verte manoeuvreert de mevrouw haar kar, waarop de gezellige love seat pronkt, richting de uitgang. Ineens voel ik me moederziel alleen, achtergelaten tussen alle afgeschreven spullen in de koopjeshoek. Mijn enige gezelschap bestaat uit een drie-sterren-koelkast, die elk moment gekaapt kan worden door een andere hebberige vrouw. Voor de zekerheid sla ik mijn arm om mijn kille partner.
“Zou je misschien een leuke foto van ons kunnen maken?” Vragend kijk ik de IKEA medewerker aan.
Hij schiet braaf een plaatje, terwijl ik dichter tegen de ijskast aan kruip.
Dan komt gelukkig het verlossende telefoontje. Volgens mijn dochter past de koelkast precies in haar keuken. De verkoper helpt me om het gevaarte op mijn kar te tillen. Snel haast ik me richting kassa.
“Heeft U alles gescand?”
Een jongeman, die bij de zelfscanner controleert, kijkt me streng aan.
Ja hoor, behalve natuurlijk die man, die ik in de koelkast heb verstopt,” grinnik ik zachtjes.
“Een man?” Ongelovig staart hij me aan. Die jeugd van tegenwoordig herkent zelfs de domste grapjes niet meer. “Meent U dat serieus?”
“Jazeker,” antwoord ik jolig, “een man!”
“Dan zal ik voor de zekerheid toch even moeten kijken.”
Met een ferme ruk zwaait hij de koelkastdeur open.
“Er zit helemaal niemand in,” mompelt hij nogal zuinig.
“Klopt! Maar toch…” Ik kijk geheimzinnig rond en vertrouw hem dan fluisterend toe: “Hij ís er wel, alleen zie je hem niet. Want het is zo’n onvindbaar mannetje. Zo eentje die een zwart IKEA T-shirt draagt en die werkelijk nergens te bekennen is, precies op de momenten dat je hem het hardst nodig hebt.”

Bron: eigen foto (TCB)