Wat bof ik toch: ik mag weer eens naar het ziekenhuis. Iets met een infuus.
Samen met een moeder van een kleuter, peuter, en een baby in een buggy stap ik in de lift. We toetsen de gewenste verdieping in, en daar gaan we. Omhoog. Zeker drie seconden lang. Dan floept het licht uit en hangt de lift halverwege twee verdiepingen stil.
Even ben ik mijn gevoel voor oriëntatie kwijt. Wat gebeurt er? Vallen we naar beneden? Gaat er een explosief af? Nee, het klinkt eerder alsof de lift het uitschreeuwt. Het kabaal is erger dan oorverdovend. Het is de vrouw. Ze schreeuwt hysterisch, bijgevallen door haar kinderen. Het geluid wordt tegen de wanden van de kleine ruimte gekatapulteerd. Een ware terreur voor mijn trommelvliezen.
In het pikkedonker is er één lichtpuntje. Ik loop ernaartoe, druk op het rondje, prop een wijsvinger in mijn ene oor, hang mijn andere te luisteren en grabbel ondertussen mijn telefoon uit mijn kontzak.
Een mannenstem roept: ‘Balie!’
‘Goede! Middag! Ik sta! In het! Donker in! Ee lift! Is er! een stroom! Storing?!’ Ik moet gillen, anders hoor ik mezelf niet. Een wonder dat ik het antwoord versta: ‘Ja, mevrouw. Maar geen zorgen, het aggregaat neemt het zo over!’
Ik knip de zaklamp van mijn mobiel aan en schijn omhoog. De moeder lijkt te willen verdwijnen in de liftwand. Peuter en kleuter klampen zich als zuignappen aan haar vast, terwijl de vrouw harder huilt dan haar baby. Mijn geluidsallergie heeft zijn maximum bereikt.
‘Houd nou eens op met gillen!!’ roep ik. ‘Zo meteen doet alles het weer!’
De vrouw roept tussen twee snikken door: ‘Als Allah het wil!’
Ik heb meer vertrouwen in het aggregaat.
Overmand door emoties vertelt de vrouw: ‘Ik ben doodsbang… in het donker… Mijn moeder… sloot me op in een kast… urenlang.’ Ze snikt het uit en kan niet stoppen met huilen.
Mijn wangen kleuren van schaamte voor mijn uitbarsting. Tegelijkertijd vind ik dat ze zich voor haar kinderen toch wel een béétje groot kan houden? In de uiterste hoek van de lift ga ik op de grond zitten.
‘Pak je moeders telefoon,’ zeg ik tegen de kleuter. Aan zijn neus hangt een snottebel die op de mouw van zijn shirt drupt. Hij rommelt in zijn moeders tas, grijpt het stuk elektronica en duwt het in haar hand. Zijn moeder doet er niets mee.
Ik zucht en zweet pijpenstelen.
Na wat een schrikkeljaar lijkt, springt het licht weer aan. De lift hikt twee keer en gaat dan omlaag in plaats van naar boven. Ik hijs me overeind. Naast me begint de vrouw weer te krijsen. De liftdeuren schuiven open en ik kijk in de gezichten van een kolonie mensen die zich voor de in-/uitgang heeft verzameld. De vrouw pakt de kinderwagen en scheert als een voetzoeker in de richting van de uitgang. Mensen schieten scheldend alle kanten op.
De lift vult zich weer met een handvol mensen en begint aan zijn reis omhoog.
‘Wat was er met die vrouw?’ vraagt een vrouw met paars haar en drie lip-piercings.
‘Ze is gewoon heel erg geschrokken,’ zeg ik.
‘Ze leek eerder van het padje af. Mankeerde ze soms wat?’ informeert dezelfde vrouw vrijpostig.
Ik kijk haar aan en zeg: ‘Het was niet vanwege haar zweetvoeten.’
De vrouw zwijgt en kijkt weg.
Uiteindelijk sjok ik naar de desbetreffende afdeling, meld me bij de balie, vlij mijn billen op een stoel en adem hard uit. Ik blaas alle opgekropte lucht met getuite lippen naar buiten. Sinds de eeuwwisseling sta ik droog, maar nu snak ik naar een Campari met ijs. Onbegrijpelijk dat ze dat in een ziekenhuis niet serveren. Desnoods via dat infuus.

bron: eigen foto (LB)
Geef een reactie