“Kijk oma, dat is oom Koos!” wijs ik aan op een foto op mijn mobiel. “Nee hoor, dat is hem niet. Dat was onze onderduiker tijdens de oorlog!” antwoordt mijn 95 jarige grootmoeder. “Ik mag dan wel de weg kwijt zijn, maar dat weet ik heus nog wel!” Haar donkere ogen glinsteren weer even zoals vroeger. Ik kijk nog eens goed naar de foto. Een jongeman staat nonchalant tegen een paaltje aangeleund. “Nee, misschien is het toch niet oom Koos.” twijfel ik. Oom Koos kan ik me alleen nog maar herinneren, toen hij al veel ouder was.
Wanneer we bij tante Diel de trap opklommen, stond hij al boven aan de trap. Op handen en voeten, met de theemuts opengeklapt boven op zijn hoofd. Hij was dementerende. Maar dat wisten we als kind niet. Terwijl de familie in de voorkamer gezellig koffie dronk, speelden wij paardje met oom Koos. Niet alleen wij, maar ook oom Koos had dan de grootste schik. Op handen en voeten stoof hij in galop onder de eettafel door, hinnikte af en toe, en probeerden wij hem met een lasso te vangen.
Een paar jaar later ging het slechter met hem, en lag hij de hele dag in de woonkamer op een bed. Onder een bruine paardendeken. Waardoor hij nog steeds dacht, dat hij op een paard zat. En vrolijk door bleef hinniken. Hij is uiteindelijk thuis, tijdens een fictieve mooie bosrit op het paard, gestorven.
Mijn oma zit in een tehuis voor dementerenden. Ik kijk om me heen in het tehuis, het is er ronduit afschuwelijk. Naast ons zit een mevrouw die haar ogen nooit open doet. Niemand weet waarom. Maar als ik om me heen kijk, denk ik dat ik het wel weet. Iedereen zoekt tevergeefs naar een geliefde, een bekend gezicht, wat warmte, een praatje of gewoon de uitgang. Een mevrouw die een tijdje geleden voor het eerst binnenkwam, heeft nog steeds haar jas aan. Ze wil hem niet uittrekken. Ze zoekt, al sinds ze hier kwam wonen, tevergeefs naar de uitgang op deze gesloten afdeling. Eerst vroeg ze vriendelijk aan iedereen de weg. Nu loopt ze wanhopig en boos rond.
Er klinkt overal ontredderd gehuil, gegil, hier en daar een ruzie. Soms valt er een klap tussen de bewoners van het tehuis onderling. Gelukkig is mijn oma een beetje doof, en is er op de afdeling vaak geen tijd om haar gehoorapparaat in te doen.
Ik neem oma voor een dagje mee. Om 19.00 uur moet ze weer terug zijn. Ik pak haar mantel, die ik onlangs samen met haar heb gekocht. Het was haar eerste gekochte jas in ruim 90 jaar. Ze droeg haar hele leven alleen maar gekregen kleding, omdat ze haar geld wilde uitsparen om het aan anderen te geven, die het volgens haar harder nodig hadden dan zij.
Wanneer ik haar ’s avonds weer terugbreng, vraagt een verzorgster of ik haar op bed wil leggen. De verzorgsters zijn lief en toegewijd, maar helaas slechts met zijn tweeën, en er moeten nog 60 bejaarden naar bed gebracht worden. “We zijn al om 18.00 uur begonnen,” vertelt ze. “Met een beetje geluk ligt dan iedereen om 23.00 uur in bed.” Er wordt weer op oma bezuinigd, denk ik, alleen nu door de overheid.
Ik help oma met uitkleden en verschonen. Mijn oma sputtert tegen. Ze wil niet al om 19.00 uur naar bed. Ze is gewend pas om 23.00 uur te gaan slapen, legt ze me geduldig uit. Ik stop haar toch in bed, en zing zachtjes het slaapliedje voor haar, dat ze vroeger voor mij zong. Ik maak er een grapje over. Er verschijnt een glimlach op haar gezicht. Verdrietige tranen staan in mijn ogen. Want alhoewel ik snel weer terugkom om met haar een uitstapje te maken, kan ik haar, hoe graag ik dat ook zou willen, geen mooie bosritten op een paard beloven.
Een maatschappij siert zichzelf als zij in staat is te zorgen voor haar zieken, zwakken en ouderen. Helaas liggen de prioriteiten altijd elders. (zie menig column hier op dit forum). Mooi geschreven, sterkte met jouw oma.
die traan voel ik ook….
wat lees ik dit toch vaak, bezuinigingen op de zorg…
ik wil niet oud worden… niet als ik hulp van anderen nodig heb om te bestaan… 🙁