“Mam, ben ik eigenlijk te vroeg of te laat geboren?”
Zondags ontbijt, een jaar of vijf geleden. Mét gesprek, zoals gebruikelijk.
In alle rust antwoord ik: “Je bent precíes op het goede moment geboren, lieffie.”
“Neehee, dat bedoel ik niet. Was ik al ver over de houdbaarheidsdatum?”

bron: pixabay.com
Ik sproei zowat mijn koffie over de krant.
De uitgerekende datum bedoelt ze. De datum waarop je kind officieel eruit moet, wegens ‘niet meer te houden’.
“Ja, je zat er een dagje of tien overheen. Maar dat geeft niks, de meeste kinderen komen niet precies op de uitgerekende datum ter wereld. Je broer kwam bijvoorbeeld dik drie weken te vroeg en daar is ook niks mis mee.”
“Nou… dát weet ik zo net nog niet,” antwoordt ze weifelend.
“Maar…,” vervolgt ze, “ben ik dan misschien daardoor nu al te dik? Heb je mij véél te lang gekweekt?”
Daar is de koffie. Door mijn neus.
“Meiske toch, nee joh! Ik heb jou gewoon teveel van mijn genen meegegeven. Vooral mijn molligheidsgenen.”
Even stilte. Ze denkt na.
Zoon kijkt haar verwachtingsvol aan; hij weet als geen ander dat ze naar een passende verklaring inclusief oplossing zoekt.
“Waar kan ik die genen ruilen? Ik wil deze niet.”
Zoon verslikt zich bijna van het lachen. “Nou, hopelijk heeft mam het bonnetje nog, want anders kun je naar je omruilgarantie fluiten!”
De krant is doorweekt.
Als dochterlief wel jouw redactie-schrijf-energie-talenten-genen heeft, mag ze in d’r handen klappen! Zeg dat maar. ;>)