Zondagochtend, uur of half elf. Dochter (14) ligt nog in haar nest te rotten. Zoon (17) zit naast me aan tafel met zijn mobiel te prutsen, onderwijl bedachtzaam een stuk brood uitkauwend. Ineens kijkt hij op.
“Mam, jij wilde toch zo graag samen thee drinken? Zal ik eens thee zetten?”
Huh, wat? “Eh, nou, graag!” roep ik enthousiast.
Zoon zet thee.
Onze eettafel staat pal naast de boekenkast. Als hij de pot thee en de kopjes neerzet, gaat hij niet meteen zitten; hij blijft voor de kast staan en trekt er een boek uit. “Wat moet jij in vredesnaam met zo’n boek, mam?”
Hij houdt – bijna vermanend – een relatief dun boekwerkje met de titel Kid Cooperation voor mijn neus. Ik kijk ernaar. “Nooit gezien. Ik wist niet eens dat ik dat had…” mompel ik.
Hij begint voor te lezen. “To make children understand who is in charge…”
“Precies. Héél belangrijk dat kinderen dat weten,” grinnik ik. “Ikke ben in charge. Jullie doen wat ik zeg. Zo werkt dat.”
“Aha. Oké dan. Nu snap ik ook de effectiviteit van dit boek: je kunt ’t prima oprollen en ermee meppen. Dan werkt het zeker,” gromt zoon.
“Nou, toen jullie klein waren, lukte dat inderdaad nog. Nu vrees ik dat de zaken zich gekeerd hebben. Wie heeft dat boek nu opgerold in de handen?” Ter illustratie houd ik mijn handen beschermend boven mijn hoofd. Hij doet alsof hij me keihard wil slaan. “TOINK!!” roept hij erbij, “en nou meewerken, ma!!”
Ik gris hem het boek uit de handen en blader er even doorheen. Oud is het: uit 1996! 25 jaar geleden was de ouderschapswereld blijkbaar nog in orde; toen waren kinderen nog kneedbaar. Het boek staat ook ból van de clichés, zoals: “Laat je kind zelf bepalen wat het wil doen en wanneer. Wees enkel een adviseur en coach voor je kind.” Maar ook: “Geef je kind een driftbui-ruimte. Sta je kind toe driftbuien te hebben, maar alléén daar in die speciale ruimte.” Ik lees dat zinnetje even nadrukkelijk voor. Zoon staat abrupt op: “Ik moet even naar de wc hoor!” Hij knalt de deur dicht en gilt op ’t toilet vervolgens als een klein kind met een enorme tantrum. Ik had ’t kunnen verwachten.
Dochter komt naar beneden gestommeld. “Idioot! Wat ís dit!? Stop dat! Ik sliep goddomme nog!” roept ze woedend.
Zoon antwoordt in alle rust: “Maar IK zat in de driftbui-ruimte! Dan mag het. Zegt mam. En mama is in charge.”
“Halve zool!” Woest stampt ze weer de trap op.
“Intussen weet ik nog steeds niet wat jij met zo’n boek moet. Hoe kom je er überhaupt aan?” vraagt hij bedenkelijk.
“Weet ik veel. Waarschijnlijk ooit ergens bij de kringloop uit een kast getrokken. Momentje van verstandsverbijstering of zo.”
Zoon leest verder:“You always mumble to yourself: Why can’t these kids EVER get along?”
“Oh ja, dat doe ik nog steeds dagelijks. Jij en je zus, con-ti-nu aan het bakkeleien.”
“Wanneer hadden wij voor het laatst ruzie dan? Wij hebben nooit ruzie!”
“Volgens mij één minuut geleden nog? Met je driftbui?”
“Nou ja, nooit langer dan vijf minuten in ieder geval.”
“Komt nog wel. Hoe langer we in dit huis op elkaars lip zitten, hoe…”
Zoon rolt het boek weer op om te slaan.
“Maar, maar, maar… als ik alles wat er in dat boek staat, doorvoer, heb ik binnenkort wél ‘happy, confident, self-disciplined children’, toevallig!” Dat staat namelijk op de achterflap.
“Wat moet je dáár nou weer mee? Saaier kan het niet voor een ouder, lijkt me,” bromt zoon, “ik heb tenminste nog dyslexie. En ik game teveel. Anders zou je niks te mekkeren hebben. En toevallig weet ik bijvoorbeeld wél hoe mensen erop kwamen om aardappelen te koken.” Dat klopt. Dat heeft hij me kort daarvoor uitvoerig beschreven, ter ongevraagde demonstratie van zijn enorme algemene kennis. Niet dat ik ooit om die kennis gevraagd had.
“Jij nerd.”
“Jij mam.”
“Betweter.”
“Mam.”
“Ja maar IK ben in charge!” roep ik vertwijfeld.
“Ja, mam. Tuurlijk, mam.”
“Nog een kopje thee?” vraag ik gedwee.
“Goed, mam.”
Wat heb ik toch een fijne, coöperatieve zoon. Dat wordt nog leuk de komende weken hier in huis.
Fantastisch!!!