De wekker gaat. Zoals elke ochtend springt de ‘man van’ uit zijn bed. In het donker sluipt hij naar de badkamer. Maar eerst probeert hij alle zooi die op de slaapkamervloer verspreid ligt te ontwijken. Hij vloekt binnensmonds als hij zijn teen stoot tegen een stoel die niet op zijn plek staat.
In het felle licht van de badkamer lamp kijkt hij naar zijn teen. Gelukkig, geen blauwe plek. Hoort hij daar geluid vanuit de slaapkamer komen? Ja, hij hoort het nu duidelijk. Een soort van gegrom vertelt hem dat Zij wakker is. Een koude rilling trekt over zijn rug. Snel springt hij onder de warme douche. Als hij opschiet kan de koffie al klaar staan als Zij beneden komt. Dat helpt. Meestal…
De ‘man van’ kijkt op zijn horloge. Zij moet zo haasten. Ze heeft nog twintig minuten voordat Zij in de auto moet stappen. Hij zet een extra kop koffie klaar en mikt er twee scheppen suiker in, even roeren en Zij hoeft het alleen nog maar naar binnen te gooien.
Hij vermijdt haar blik als ze de kamer inloopt. Geconcentreerd kijkt hij naar zijn boterham. Er zijn al een paar happen uit. Het lijkt wel een beetje op een auto, de auto waar hij straks in stapt om naar zijn werk te mogen gaan.
Zij rommelt in de keuken. Hij hoort haar mompelen. Een “AUW!! Godverrrrrrr!” ontsnapt uit haar mond. Hij kijkt nog steeds naar zijn boterham. Dit is niet goed, denkt hij. Hij voelt dat ze hem aankijkt.
“Ik doe me zeer en JIJ kíjkt niet eens of het wel gaat?” snauwt ze hem toe.
“Gaat het, schatje?” vraagt hij voorzichtig.
Hij weet dat het nu fout gaat. Hij heeft de beerput weer eens open getrokken. De ochtend moet vlekkeloos verlopen, anders wordt het hels. Nog tien minuten volhouden, ziet hij op de klok.
“GAAT HET? GAAT HET?!?” raast ze verder. “Die kutkruk hier, hoe vaak heb ik je al gezegd dat dat ding in de wég staat? Nu heb ik ook nog een ladder in mijn panty! En ik heb nog maar tien minuten. Alles, ECHT ALLES moet ik hier doen. Maar ik zal jouw zooi wel weer opruimen, hoor! Blijf vooral rustig naar jouw boterham staren. Het maakt toch niet uit dat ik weer moet haasten. Als meneer maar rustig aan kan doen.”
“Sorry, zal ik de kruk opruimen en een panty voor je halen?”
“LAAT MAAR, ik doe het zelf wel WEER! Voordat jij het gedaan hebt, zijn we een uur verder. Ik heb je gisteren toch al gevraagd om dat ding op te ruimen? Ik heb ook helemaal NIETS aan jou,” briest ze.
Hij laat haar en blijft zitten. Niets is nog goed nu. Nog vijf minuten, telt hij af en luistert hoe ze de trap op stormt.
“Ik moet gaan. Lekker hoor. Niet even rustig kunnen wakker worden. Die GODVERSE zooi hier ook altijd. Maar jóú stoort dat niet, jij hebt nóóit ergens last van.”
Haar hakken tikken driftig door de kamer in de richting van de hal. Ze gooit haar tas over haar schouder.
“KUS!” beveelt ze.
En zoals altijd staat hij braaf op en draaft naar haar toe. Hij, de man van Zij met het ochtendhumeur, drukt een vluchtige zoen op haar lippen en wenst haar een fijne dag. Zij bromt nog na: “fijne dag, pffft, met zo’n begin zeker!”
En knalt de voordeur dicht.
Weer een ochtend overleefd. Straks als hij thuis komt, is het beter. Dan staat Zij in de keuken een heerlijke maaltijd voor hun beidjes klaar te maken. Vanavond drinken ze samen koffie en bespreken ze de dag. De ochtend is weer vergeten en vergeven. Dan is hij de man van de liefste en de mooiste. Tot de volgende morgen weer aanbreekt.