Mijn katje, mijn knulletje, is net 19 jaar geworden. De volwassenheid ver voorbij, zeg maar gerust hoogbejaard. Hij is de laatst overlevende van 3 katers die ik van een ex heb geërfd. Katers van het letterlijke soort dus, er was vanzelf ook een figuurlijke, maar die ben ik allang vergeten. Ik ben vooral dankbaar voor deze erfenis, de dierenliefde van mijn leven, mijn poppedein. Degene die mij elke avond luid spinnend bij de voordeur tegemoet komt. Hij is zo dement als de pest, maar herkent gelukkig zijn liefhebbende mammetje nog prima.
Ja je las het goed, dat mammetje. But hold your horses, in Nederland is het misschien not done om jezelf als ouder van je huisdier te bestempelen, maar mijn ex is een Engelsman en dan mag het. Vooral als je er een vernederlandst woord van maakt. En zeker als de betreffende Engelsman dat zelf bedacht heeft. Hij spreekt nauwelijks Nederlands maar is gek op onze verkleinwoordjes. De andere 2 katten heetten Voetjes en Brammetje, en daarom heet ik dus mammetje. En mijn laatste liefje heet Lexus, don’t ask me why. Die gast heeft geeneens een rijbewijs, en ik heb hem ook nooit kunnen betrappen op enige interesse voor auto’s. Maar voor gekke namen heeft hij in elk geval talent.
Lexus was een schuw en angstig diertje toen hij 9 jaar geleden bij me kwam. Zelfs zijn oude baasje (his old dad) joeg hem vaak angst aan. Ik heb eindeloos met stukjes ham en spek op de vloer gezeten, tot hij me voldoende vertrouwde om bij me te komen. Sindsdien vreet hij mij ook op, bijna letterlijk als hij mijn gezicht likt. Hij loopt me overal achterna, en toen de andere 2 nog leefden, gaf hij vaak luid mauwend te kennen dat alle aandacht naar hem behoorde te gaan.
Al was hij nog steeds schrikachtig, duldde geen harde geluiden of andere mensen, en bleef dichtbij huis. Ik heb behalve een fijne tuin een heel autoluw park achter mijn huis, maar Lexus kwam nauwelijks verder dan het bankje voor het raam.
Maar sinds enige tijd is hij aan zijn tweede jeugd begonnen, wat helaas niet geheel in lijn is met zijn lichamelijke gesteldheid. Het levert grappige taferelen op, als hij een sprong probeert die hij met zijn krakkemikkige achterpootjes niet kan maken. Verbaasd zie ik hoe hij opeens enthousiast de bezorger begroet aan de voordeur. Laatst vond ik hem nieuwsgierig rondstappend in het trappenhuis, een plek die hij nooit eerder verkend heeft. Soms kijkt hij in de spiegel, en ook al herkent hij zichzelf niet, hij is er niet meer bang voor. Zelfs de douche is opeens interessant. Ja, ik heb er veel zorg aan; hij houdt zich niet meer schoon, neemt onvoldoende vocht op, heeft medicatie nodig, en ik ben vaak bang dat hij zich bezeert met zijn rare sprongen. En hij mauwt de oren van mijn kop. Maar buiten dat, ben ik blij dat mijn mannetje zijn laatste dagen zonder angst beleeft. Heel soms is dementie een zegen. En ik koester elke minuut.