
bron: pixabay.com
“Waarom? Waarom niet! Ik heb er tóch twee!” blaatte hij, onverschillig en stoer kijkend. Alsof het huisraad betrof dat hij per abuis dubbel had, waardoor één exemplaar, ongebruikt doch nog in prima staat, in een hoek stond te verstoffen.
Na het zien van een tranentrekkend televisieprogramma over ernstig zieke mensen, die jarenlang tevergeefs wachten op een donororgaan, besloot hij plotseling en zonder verder nadenken, dat hij een nier zou gaan afstaan. Daartoe nam hij de volgende dag, nog vóór het gezamenlijk koffie-uurtje in de recreatiezaal, telefonisch contact op met het lokale academische ziekenhuis, alwaar hij zijn voornemen omstandig kenbaar maakte.
Verbaasd nam ik, toevalligerwijs, kennis van deze opmerkelijke exercitie. Omdat ik in de veronderstelling leefde dat het zo’n vaart wel niet zou lopen – want hoe lang heeft een ander nog plezier van een hoogbejaarde nier? – maakte ik me er maar niet zo druk om. Dat had toch geen enkele zin en de artsen aldaar zouden hem wel subtiel te verstaan geven dat zijn geoffreerde orgaan ruimschoots over de uiterste houdbaarheidsdatum was en derhalve onbruikbaar.
“Weet je wel waar je nieren voor zijn?” wilde ik weten.
“Een nier? Dat is gewoon een zeikfilter!” blies hij, met opgetrokken neus en niet gehinderd door ook maar enige kennis van het menselijk lichaam.
“Nee, dat is een blóédfilter; nieren zuiveren het bloed en halen overtollig vocht en afvalstoffen eruit en ja, dat wordt dan uiteindelijk urine,” doceerde ik.
“Dat zeg ik!” riep hij triomfantelijk.
Maar het liep wél zo’n vaart. Na een maandenlange periode, waarin uitgebreid onderzoek plaatsvond, ontving hij, zo trots als een ouwe pauw, het groen-licht-bericht. Met vlag en wimpel was hij door de ballotage heen gekomen en binnen een half jaar tot een jaar kon hij een oproep “tot uitname” verwachten.
Hij sprak erover alsof hij onverwacht een all-inclusive luxe reis aangeboden had gekregen naar een uitheems oord, waar hij altijd al graag eens heen had gewild, met een doorlopend lopend buffet + gratis drank en de mogelijkheid om veel te vissen. “En dat op mijn leeftijd!” juichte hij.
Hij waande zich een jonge god en pakte verbazingwekkend blijmoedig het rood geruite, stoffen vouwkoffertje in, dat ik tijdens de werkweek van de zesde klas op de lagere school bij me had, ten grootte van twee a4-tjes.
“Zie je er niet tegenop?” vroeg ik hem.
“Ben je gek, waarom? Over vier dagen ben ik weer thuis!”
Naast een toilettas, slippers en een groezelige badjas, waren twee hemden en twee onderbroeken genoeg. Elke dag verschonen is immers nergens voor nodig. In de oorlog moest je er wel eens meer dan een week mee doen en dat ging ook.
Zijn enthousiasme voor de aankomende activiteiten kon ik absoluut niet delen, maar dat zei ik maar niet. Hij was in feeststemming en had geen interesse in wat ik ervan vond, erover dacht of erbij voelde. In mij nestelde zich een zwaar en naar gevoel, dat rauw aandeed.
De transplantatieteam bleek er eveneens niet aan te hechten om zijn sociale netwerk bij de besluitvorming en het verdere traject te betrekken. Mogelijk waren ze bang dat dit roet in het eten zou kunnen gooien, terwijl ze nu juist zo fijn aan de vooravond stonden om furore te maken; hij zou de medische geschiedenis ingaan als de oudste donor ooit, die, let wel: bij leven, een orgaan zou afstaan. Daar maak je, óók internationaal, uiteraard goede sier mee. En dit afstaan deed hij niet, zoals gebruikelijk, voor een familielid of een goede vriend, doch ten behoeve van een hem geheel onbekende donor.
Binnen een week werd hij al opgeroepen; met iemand die tegen de negentig loopt, moet je begrijpelijkerwijs opschieten, wil je de primeur niet missen.
Of hij ook een voorkeur had voor wat voor soort persoon zijn donatie krijgt? “Jazeker! Een baby!” sprak hij gedecideerd. Die had er in zijn ogen het meeste aan. De medicus gaf aan dat dit helaas niet tot de mogelijkheden behoorde. “Hoezo ken dat niet?” wilde hij gepikeerd weten, want hierover had hij ter afwisseling wél nagedacht. “Omdat een volwassen nier veel te groot is voor zo’n klein lijfje.” Het duurde even voordat hij dat begreep.
Een alternatief had hij zo gauw niet voorhanden, maar dat loste hij op als volgt: “Ach, wat ken mij het ook verrotte, van mijn part geef je em aan een Turk of een Marokkaan!” Waarmee hij wilde aangeven dat het hem primair ging om de noodzaak en niet of deze persoon al dan niet tot zijn favoriete culturele doelgroep behoorde.

bron: pixabay.com
Na vier dagen zou hij alweer thuis zijn, had de dokter hem blij beloofd. En hij had dat gretig goed van vertrouwen geloofd. Of er hulp en zorg zou worden geregeld, wist hij niet en daar hield hij zich ook geen moment mee bezig. “Ze hebben gezegd dat ze álles regelen, dus ze weten heus wel wat ze doen!” En daarmee was wat hem betreft de witte kous af.
Op zijn grote dag was ik van slag. Niet omdat ik bang was dat het mis zou gaan, maar omdat ik aan mijn water voelde wat zijn werkelijke beweegreden was: angst. Dikke vette angst. Binnen afzienbare tijd zou hij immers gaan hemelen en zich aan de poort bij Petrus, volgens goed gereformeerd gebruik, dienen te verantwoorden voor zijn leven. Als je de overtuiging hebt, dat je heel veel niet goed hebt gedaan en je daar slecht, schuldig en zondig over voelt, moet je toch wát.
En aan die hemelpoort kan het dan wat worden, met vragen als: “Hoe zit dat met die dochter van je? Niet meer naar de kerk? Geen christelijke man? Al zwanger vóór het huwelijk? En je kleinkinderen ook niet gedoopt? Oei!”
Dat komt dan natuurlijk allemaal, omdat hij niet het goede voorbeeld heeft weten te gegeven.
En dat zou hem dan mogelijkerwijs duur komen te staan, dus hij moest drastische maatregelen treffen in een poging zijn paradijselijk plaatsje veilig te stellen.
Stralend lag hij, scheel van de pijn, in het ziekenhuisbed. “Ze zijn zó trots op me,” glunderde hij schor. In het hospitaal was hij een bijzondere bezienswaardigheid en kreeg hij continu aanloop, aandacht en waardering voor zijn altruïstische heldendaad. Hij had de tijd van zijn leven.
Zo slap als een vaatdoek kwam hij thuis. Eetlust had hij niet en van het verplicht voldoende drinken, kwam ’t niet. Hulp en zorg bleken niet geregeld, omdat hij had beweerd dat hij dat allemaal had. En aangezien uit de voorafgaande onderzoeken duidelijk was gebleken dat geestelijk alles in orde was, was dat gemakshalve zonder enige verificatie voor zoete koek aangenomen.
Bij vragen of problemen mocht hij natuurlijk gerust telefonisch contact opnemen. Uit de onderzoeken was kennelijk niet gebleken dat hij nooit hulp wil vragen of kan aanvaarden. En dat hij dientengevolge al zijn leven lang lijdt aan chronisch zelfoverschatting. Twee dagen later lag hij in verwarde toestand te schudden en te stinken in zijn bed, met een temperatuur van tegen de 40 graden. Wondinfectie en uitgedroogd. Per ambulance werd de ijlende held in allerijl afgevoerd.
Al met al heeft het ongeveer een jaar geduurd voordat hij weer een beetje de oude was. Slap, moe en nergens zin in of fut voor. Weinig eetlust, maar wel veel drankzucht. In alle opzichten is hij er niet bepaald van opgeknapt en heeft het hem ook niet gebracht wat hij er, al dan niet bewust, van had verwacht.
“Als ik dat van tevoren had geweten, was ik er nóóit aan begonnen!” mokt hij. Maar dat zegt hij tegen de verkeerde. “Als je van tevoren een beetje meer had nagedacht en er met anderen over had gesproken, had je het misschien kúnnen weten,” riposteer ik, iets te vinnig.
“Tja, eigenlijk weet ik niet eens waarom ik het heb gedaan,” verzucht hij.
“O nee? Ik denk dat ik het wél weet,” zeg ik, me op glad ijs begevend.
“O ja? Waarom dan?” Met zijn ‘kom-maar-op’-blik kijkt hij me aan.
Na het onverbloemd delen van mijn zienswijze, kijkt hij enige tijd, roerloos en stil, uit het raam naar de herfstige toppen van de kastanjebomen.
”Ja, daar zou je misschien wel eens gelijk in kunnen hebben,” mompelt hij hees. Om dan – buitengewoon opgewekt – te wijzen: “Kijk eens! Zie je daar die zwerm vogels vliegen? Een prácht gezicht!” Van overdreven opwinding schiet hij uit zijn stoel naar voren, om daarna weer over te gaan tot de orde van de dag. “Mot je koffie?”
Van de Hollandse zestiger, die zijn nier verheugd in ontvangst heeft genomen, krijgt hij via de arts een uitgebreide bedankbrief. Die bewaart hij binnen handbereik. Keer op keer leest hij deze voor, aan zichzelf of aan anderen, hetgeen hem dan weer een kortstondig moment van vreugdevolle tevredenheid geeft.
Een hartverscheurend hunkeren naar acceptatie en goedkeuring; daar kun je héle rare dingen van gaan doen.
Het helpt alleen geen reet.