Een blokje om, want beweging moet. Vooral voor bankhangend schrijfvolk van middelbare leeftijd. En dat zijn wij, mijn lief en ik, nu eenmaal. Inclusief de eerste tekenen van ouderdom.
Bij de laatste grote kruising horen we een hoop getoeter. Er staat een auto midden op de weg, vlak voor de voetgangersoversteek, met de waarschuwingsknipperlichten aan. De bestuurder valt in eerste instantie niet te ontwaren. Wel een bemondkapte bejaarde en een jonge knul die samen een bokkende scootmobiel naar de overkant sjorren.
“Kijk, ons voorland,” grapt mijn lief. We steken de kruising over en kijken nog een keer om naar het tafereel. De scootmobiel staat inmiddels veilig op het fietspad aan de overkant, de oudere en de jongere eroverheen gebogen. Dan steekt de knul zijn hand op en rent terug naar zijn omtoeterde auto. Hij is blijkbaar de onverlaat die zijn auto op een mega-druk kruispunt pontificaal stilzette voor een opaatje in nood. Moedig!
Maar nu staat opa dus in zijn eentje te hannesen met zijn onwillige scootmobiel. Hij duwt en trekt wat, terwijl hij de paal met de voetgangersdrukknop stevig vasthoudt, maar krijgt zijn voertuig met geen stok vooruit. Achteruit kan sowieso niet; daar is de vierbaansweg met langsrazend verkeer.
“Zullen wij hem dan toch maar gaan helpen?” vraagt mijn lief.
Echt wel. Zo’n ouwetje kun je toch niet laten staan, daar op zo’n onmogelijk punt? Resoluut keren we om.
De oude man kijkt nu wanhopig naar het achterwiel. Het is duidelijk: Scootmobiel says NO.
“Kunnen we u misschien helpen, meneer?” vragen we op gepaste afstand.
“Nou… ik hoop het… Het ding wil niet meer.” De man, ik schat hem een jaar of tachtig, wijst met wankelende benen en een bibberende vinger naar zijn steunwielen: “Ik snap er niets van. Als ik ‘m start, schiet ie subiet in de blokkeerstand.”
“Is ie te duwen?” Dat is ie. Af en toe. En dan weer ineens niet meer. Een ware bokkenwagen.
“Waar moet u heen?”
“Naar de moskee. Daar woon ik.”
Het zal wel ergens daar in de buurt zijn; in de moskee zelf wonen maar bar weinig mensen, volgens mij. De aangewezen destinatie is in onze richting, dus het duwbesluit is al snel gemaakt.
“Wij moeten ook die kant op. Komt goed, meneer!”
Voor de zekerheid zetten we nu zelf toch ook maar even mondkapjes op; je weet maar nooit, hè. Opa ziet er, gevaccineerd of niet, wel uit als ‘deel uitmakend van de kwetsbare groep’. En als we hem echt helemaal naar huis willen duwen, moeten we toch wel wat dichterbij komen. Met een opgeluchte zucht neemt hij voorzichtig plaats op zijn immobiele karretje. Wankelen hoeft niet meer.
Eenmaal op het fiets- en voetpad aan de overkant begint opa wat meer los te komen.
“Soms tref je tóch nog behulpzame mensen, da’s wel mooi. Ja, da’s heel mooi…” murmelt hij, nog steeds een beetje beduusd, voor zich uit.
“Ach, eigenlijk willen de meeste mensen wel helpen, hoor. Die jongen op de kruising was ook echt tof. Die zette zijn auto zo maar midden op de weg stil om u en uw scootmobiel naar de overkant te helpen.”
“Ja, da’s waar. Erg fijn. Heel erg fijn…”
We duwen voort. Op de meest onmogelijke momenten blokkeert het ding. Alsof om de haverklap haperen bij het “nieuwe normaal” hoort. Dan duwen we ons een breuk en zweten we nóg meer onder onze mondkapjes.
Opa vertelt onderwijl dat hij in de reclamewereld heeft gezeten. Lief weet niet meer uit te brengen dan: “Het is ook best een hele kunst om nieuwe producten die niemand kent, aan de man te brengen, hè.” Ik weet precies wat hij, met zijn afkeer van de marketingwereld, eigenlijk had willen zeggen: “…om onnodige meuk die niemand wil, tóch verkocht te krijgen.” Gelukkig houdt hij zich braaf in. Opa beaamt. En wij duwen gestaag verder.
Midden op de volgende kruising weigert de scootmobiel opnieuw. Fietsers bellen en razen langs. Auto’s toeteren. Ongeduld is ’s werelds lot. Maar: we zijn er bijna. Nog heel even doordouwen.
Naast de moskee staan een heel aantal kleine, naoorlogse chaletjes. De eerste is van opa. We schuiven de scootmobiel inclusief tachtigjarige door het hek. En zweten als otters onder onze mondkapjes.
Opgelucht stapt opa af, nog steeds licht wiebelend op de benen.
“Hoe kan ik jullie jongelui bedanken?”
Met beverige hand trekt hij zijn portemonnee al uit zijn broekzak.
“Nee, nee, het is helemaal goed zo! Graag gedaan. In tijden als deze kunnen we toch al niet fatsoenlijk sporten en nu hebben we onze dosis beweging voor vandaag ook mooi weer gehad. Belt u dat servicenummer maar snel, zodat uw scootmobiel het binnenkort weer fatsoenlijk doet.”
Het feit dat hij ons ‘jongelui’ noemt, is op zich al beloning genoeg. En die extra karmapunten nemen we graag op de koop toe.

bron: eigen foto (LB)