Het is oranje en zit op de schutting. Sinds wanneer zie ik ze vliegen? Maar twee zintuigen die een loopje met me nemen, is zelfs voor mij uitzonderlijk. Ik sta oog in oog met een oranje kanarie.
Dat beestje heeft natuurlijk geen overlevingskansen buiten. Zal ik hem proberen te vangen? Hij zit vlakbij. Voorzichtig loop ik naar het vogeltje toe. Bijna ben ik bij hem…bijna…. floepens… mis! De vogel is gevlogen.
Een mij tegemoetkomende man heeft het oranje zangtalent ook gespot.
‘Misschien staat er ergens een deur van een volière open,’ zegt hij tegen mij. ‘Kijk, daar staat er eentje.’ Hij kijkt mij aan, zo van: regel jij dat even.
Soms ben ik de rotste niet.
Ik schiet een mevrouw aan. Het is niet haar kanarie, maar ze zal een vangnet pakken.
De kanarie vliegt verder en zit nu op het stuur van een kinderfietsje. De man loopt naar het vogeltje. ‘Misschien wil-ie op mijn vinger komen zitten,’ zegt hij.
Nou…als ik dat vogeltje was… De man ziet eruit als een sjappie met zijn onverzorgde uiterlijk.
‘Kunnen we niet beter op het vangnet wachten?’ opper ik.
Mijn idee wordt lauwtjes ontvangen.
De oranje fladderaar vliegt een hoge boom in. Einde verhaal.
Teruglopend naar mijn fiets, word ik achtervolgd door de spotter. Hij werpt me een poeslieve blik toe. Hij knikt naar me op een manier zoals mensen die een geheim delen elkaar begroeten.
‘Hallo,’ zegt hij en raakt mijn hand aan. Dat is míjn hand, denk ik.
Hij vertelt op blijde toon: ‘Ik heb óók een vogeltje. Een heel bijzonder vogeltje.’
Er bekruipt me een gevoel van verwarring en onpasselijkheid. Wat heb ik nou weer aan mijn fiets hangen?
De man vertelt verder en raakt mijn arm aan.
‘Mijn vogeltje houdt ook van vrijheid,’ zegt hij met glimmende ogen.
Moeder Maria, denk ik, als hij het nu maar niet over zijn privé-vogeltje zonder veren gaat hebben.
‘Mijn vogeltje wil er elke dag een paar keer uit.’ De man kijkt naar beneden in de richting van zijn (s)navel. Of ik wil of niet, ik kijk met hem mee. Zal hij een standvogel of een trekvogeltje hebben? Ik houd het voorlopig op het kleinste vogeltje van Nederland: het winterkoninkje.
De man trekt een gezicht alsof hij een buitengewoon fijne verrassing voor me heeft en doet een stapje dichterbij. Hij raakt mijn schouder aan en zegt vurig: ‘Mijn vogeltje is op zoek naar een warm nestje…’
Sjezus, straks doet hij zijn nog gulp open. Dank je de koekoek, van die aanblik blijf ik liever verschoond.
‘Wil je je vogeltje de rest van je leven nog blijven gebruiken?’ zeg ik dreigend, ‘dan zou ik ‘m maar in m’n broek laten zitten als ik jou was.’
Met een deerniswekkende gezicht kijkt hij me aan. Interesseert zijn vogeltje mij dan niets.
Nee, geen fluit.
‘En nou opzouten, anders fiets ik gewoon over je heen!’
In luttele seconden fietst deze vrije vogel de straat uit.
Sommige mensen zijn blij met een dooie mus
Beter één vogel in de hand… (-:
Nee, precies andersom, natuurlijk!
Gaaaatver!
Ik zag ‘m nog een keer in de bieb. Toen kwam hij weer naar me toe. Toevallig had ik een snoeischaar in mijn jaszak zitten, pakte die en dreigde hem eens flink te snoeien. Nooit meer last van de man gehad.
Ieuw!