
bron: pixabay.com
Op die ene keer na, toen ik zomaar een naturist ontmoette tijdens mijn dagelijkse wandeling met mijn hond, kom ik verder zelden een mens tegen.
Rustige gedachten
Dus liep ik op de ochtend, waar deze column over gaat, wederom diep in gedachten verzonken. Geestelijke uittreding heb ik gelukkig nog nooit ervaren, maar ik begeef mij op zulke momenten wel vaak in andere dimensies dan de fysieke toestand. Zo kwam het dus dat ik dit keer te laat reageerde toen er achter mij ineens luid en duidelijk werd geschreeuwd: “OPZIIIIJJJJJ!”
Normaliter hoor ik ze van verre aankomen. Het zijn net oude wijven, zeggen we altijd lachend. Ze kletsen wat af en door hun snelheid vervormt het geluid in een vreemde kakofonie.
Trage reactie, grote gevolgen
Ik schrik wakker uit mijn meditatieve dagdroom en mijn lichaam reageert ook dit keer dus ietsje trager dan noodzakelijk is. Een klap en boem. Ik val voorover, raak het asfalt en ga horizontaal. Ik zie gelukkig nog net mijn hond in een boogje omhoog vliegen en goddank, relatief veilig, een eindje verderop neerkomen, alvorens het donker wordt voor mijn ogen.
Onderop de stapel
Daar lig ik dan. De stapel mannen en fietsen bovenop mij groeit per seconde. Wat een puinhoop, denk ik even later, terwijl ik weer een beetje bij mijn positieven kom. Een hele berg zweterige mannen, een hoop fietsen – of wat voor fietsen door moet gaan – en hier en daar een helmpje. En helemaal onder die stapel, lig ik dus. Een dame die gewoon lekker aan het wandelen was met haar hond. Ik hoop dat mijn rok niet al te veel omhoog is geschoven en mijn lippenstift niet op mijn wangen zit. Niet echt ter zake doende zorgen, maar ik ben nu eenmaal een vrouwmens van details.
“The show must go on!”
zeggen de mannen even later tegen elkaar. Eén voor één klauteren ze van de stapel, zoeken hun fiets, doen hun helm weer op, trekken hun shirt recht, spugen dikke fluimen op de grond en stappen weer op. Ze racen weg alsof er niets gebeurd is. De laatste die opstaat helpt mij nog snel even vriendelijk omhoog te komen, informeert of alles ‘wel oké’ is. Hij heeft echter geen tijd om op mijn antwoord te wachten, want hij moet zich snel aansluiten bij de groep. Zoefff, nu is hij ook weg.
En woefff, zegt mijn hond. Met zijn staart tussen zijn benen komt hij naar mij toe, nog bibberend van de schrik. Ik geef hem pedagogisch onverantwoord een hondenkoekje als troost, terwijl ik mijzelf her-organiseer en besluit dat we maar terug moeten gaan. Een iets kortere wandeling dus vandaag; strompelend gaan we naar huis.
Een elftal
‘s Avonds kijkt mijn man mij bij thuiskomst verbaasd aan. Hij ziet mijn schrammen, strepen, blauwe plekken en subtiele bibbers die mijn schrik nog steeds verraden.
“Dat meen je niet, alwéér?” zegt hij verbaasd. En meteen erachteraan: “Hoeveel dit keer?”
“Elf,” antwoord ik schuldbewust, alsof het mijn eigen stomme schuld is.
“Haha, een heel voetbalelftal over je heen?” zegt hij, nu lachend.
Ik kan zijn lollige opmerking niet waarderen en antwoord er enigszins geïrriteerd: “Nee, een wielrennersploeg, grapjas”.
Hij probeert duidelijk zijn lach in te houden en trekt mij naar zich toe voor een dikke knuffel.
Dat maakt hem de twaalfde man vandaag met wie ik fysiek contact heb.