Van de Surinaamse toko neem ik een broodje kip-kerrie voor hem mee. “Kijk es wat ik voor je heb meebracht?” doe ik enthousiast.
Hij kijkt argwanend naar het sterk geurende, in zilverfolie gewikkelde geval. “Wat is dat?” En zonder het antwoord af te wachten, liegt hij snel: “Nee, ik moet niks, ik heb net gegeten.”
“Van de slager,” lieg ik, ook snel. “Gebakken kip met jus. Proef eens een hapje, dan eet ik de rest wel op.”
Maar van dat laatste komt het niet, want binnen de kortste keren heeft hij het achter zijn kiezen. “Heerlijk! Goeie slager! Waar haal je dat?”
Als ik hem nu zou vertellen wat hij heeft genuttigd, wordt hij vast boos en roept dan iets als: “Je weet dat ik niet van die buitenlandse rotzooi hou! Die lui stoppen overal knoflook in en dat moet ik niet!” Dus ik praat eroverheen.
Toen hij met pensioen ging, werd hem bij het afscheid, samen met zijn collega’s een diner aangeboden bij een Chinees restaurant. Daar had hij nog nooit een voet over de drempel gezet en hij was ook voornemens om dat zo te houden. “Die lui stoppen overal hondenvlees in en dat moet ik niet!”
Maar hij had het huichelachtige hart niet om te weigeren, dus gingen ze getweeën opgedirkt op pad en vrat hij zich tot zijn verbazing die avond bijkans ongans. Nog nooit had hij zo lekker getafeld; drie borden babi pangang met nasi werkte hij naar binnen. “Voortreffelijk!” Ruim dertig jaar na dato heeft hij het er nog over. Vanille-ijs toe.
Gemakshalve laat hij buiten beschouwing dat hij zelf ooit een rondlopende kat naar binnen heeft gelokt, het arme beest met een hamer de hersens heeft ingeslagen en vervolgens heeft geslacht, gebraden en opgediend. “En jij keek in die pan en zei: “Wat ziet dat er raar uit! Wat is dat?” schatert hij, al dijenkletsend bij deze humoristische herinnering.
Voorts loog hij vrolijk dat het “gewoon konijn” was en mijn moeder deed gezellig met hem mee. Er lag bij ons wel vaker wat vreemds in de pan.
Toen ik, de veertig reeds gepasseerd, voor het eerst hoorde dat ik, door leugens en bedrog, poes had gepeuzeld, haatte ik hem hartgrondig. En haar erbij. Maar zoals u merkt, is liegen over eten een familiekwaal.

bron: pixabay.com
Na de begrafenis van mijn moeder vertelt hij dit verhaal, zonder enige aanleiding en ook zonder enige vorm van gêne, in geuren en kleuren aan de aanwezige familieleden, tijdens het consumeren van tomatensoep met balletjes en witte kadetjes met ham en kaas. De directe en indirecte signalen van ongemak en afkeuring dringen absoluut niet tot hem door, of negeert hij. Vermoedelijk tracht hij zichzelf op te beuren met een favoriet vertelsel.
Mijn hart en maag draaien zich weer om en sindsdien vindt mijn hartstochtelijk kattenminnend kroost hun opa een héle enge, nare man. Als hij nadien bij ons op bezoek kwam, wist onze bejaarde cyperse poes niet hoe ze snel ze uit zijn buurt moet komen, hetgeen hij dan oprecht bijzonder betreurt: “Ik ben altijd gék op dieren!”
“Ja, en dan vooral in de braadpan.”
En dat vindt hij dan een gewéldige grap. Zo geweldig dat hij ons wéér op dat verhaal wil trakteren.
Maar daar steken we dit keer met straffe hand een aantal zeer stevige stokjes voor.