Het is zondagmiddag en we hebben niet veel te doen. Mijn zoon verveelt zich en wil er even uit.
Daarom besluiten we een korte wandeling in de buurt te maken.
“Waar zullen we heengaan, mam?”
“Weet je wat? Laatst heb ik hier vlakbij zomaar ineens een heel oud straatje ontdekt. Tig keer langsheen gelopen en nooit geweten dat dat daar was, maf hè? Het is zo’n Hollands straatje waar je je meteen een eeuw terug waant in de tijd. En er staan daar ook paarden in een stal. Gaan we daar eens heen; vind je vast leuk!”

Bron: commons.wikimedia.org – CC4.0 Sharealike – Attrib.: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (1979)
“Sjonge, wat is het mooi hier zeg!”
We lopen het straatje in, dat geplaveid is met onregelmatige klinkers.
Twee oude boerderijen staan monter tegenover elkaar, iets verderop staat een dienstbodehuisje. Ook is er een sierlijk prieel waarin een paar rieten fauteuils staan, die ons met zachte kussens proberen te verleiden. Een antieke melkbus, die in alle rust heeft kunnen roesten, staat ernaast.
We slenteren verder, maar het straatje loopt al snel dood en mondt uit in een kleine dorpsweide, die rondom wordt afgesloten door hoge, te dicht op elkaar geplante bomen met links een onderbreking door een rij houten stallen. Er staan paarden tussen twee zwarte ouderwetse rijtuigen, die vroeger voor begrafenissen werden gebruikt.
“Wie zou hier in deze straat wonen?” vraag ik me zomaar hardop af.
“Ik woon hier. Al 84 jaar!” klinkt het ineens op het erf.
Verrast draai ik me om naar een oude vrouw, die me een onderzoekende blik toewerpt.
“Maar hoe oud bent u dan?” vraag ik haar direct en ongewild redelijk plomp.
“Oók 84 jaar! Ik ben geboren in dit huis. En ik woon er nog steeds. Het huis aan de overkant is ook van mij; daar woont mijn dochter met haar gezin. En het kleine huis, dat ernaast staat, heb ik verhuurd,” somt ze haar bezit op.
“Dus alle huizen zijn van u?” verbaas ik me. “Hoe bent u zo rijk geworden?”
“Dat is wel een hele brutale vraag,” lacht ze. “Normaal gesproken vertel ik dat niet aan iemand, die hier zomaar binnen loopt.
“Ik wist niet dat het eigen terrein was,” verontschuldig ik me.
“Ach, ons bezit is eigenlijk zo gegroeid,” legt ze uit. “In de loop der jaren hebben mijn man en ik er telkens iets bijgekocht. Ook het land en de paardenstallen hebben we gekocht. En sinds mijn man acht jaar geleden is overleden, is nu alles van mij.”
Ze maakt een weids gebaar met beide armen.
“Eigenlijk is de hele straat van mij,” vat ze haar bezit trots samen. “Mens, ik ben schatrijk! Ik bezit een hele straat! Net Monopoly!” jubelt ze erachteraan.
“En ik bezit helemaal niets. Letterlijk straatarm dus,” beken ik haar.
“Toen ik nog kind was, woonden we ook met onze hele familie in dezelfde straat,” vertel ik haar.
“Het was weliswaar een verpauperde arbeiderswijk in Rotterdam met goedkope huurwoningen, maar het was er altijd ontzettend gezellig. Samen met mijn overgrootouders, grootouders, tantes en ooms bezaten we toch maar mooi bijna de hele straat,” besluit ik trots.
Ik laat haar wat oude foto’s zien, die op mijn mobiel staan.
“Kom, ga zitten!” nodigt ze me uit. “Hier op het bankje in de zon, daar zit ik zelf ook altijd.”
“Maar eerst haal ik even een glaasje wijn voor ons,” besluit ze, “en wat limonade voor de kinderen.”
We hebben elkaar veel te vertellen. Terwijl de kinderen zich in de stallen vermaken, praten we ruim anderhalf uur.
“Mochten mijn huurders de huur binnenkort opzeggen, dan moet jij het huis maar huren,” stelt ze serieus voor.
“Het is hier heerlijk,“ geniet ik.
”Wanneer ik doodga, hoop ik hier te sterven,” zegt ze zomaar ineens plechtig.
Ze sluit even haar ogen en houdt haar gezicht omhoog, in de richting van de ondergaande zon.
“Wanneer je kunt sterven op de plek waar je geboren bent, met je familie om je heen, ben je schatrijk,” besluit ze.
“Ja, best wel mooi eigenlijk,” beaam ik. “Sterven in je eigen doodlopende straatje.”