‘Bent u niet bang?’ vraagt de man.
‘Bang?’ herhaal ik, ‘waarvoor?’ Ik kijk hem van opzij aan. Hij ziet er uiterst charmant uit: zijn gezicht lijkt op een onopgemaakt bed, zijn haar wijst naar alle windstreken. Hij draagt een korte lange broek, een pyjamajas en witte sokken in badslippers.
‘Nou, omdat het half vijf ’s nachts en nog niet eens helemaal licht is, en u alleen buiten loopt.’
‘Oh, maar ik ben in goed gezelschap,’ antwoord ik op geruststellende toon.
‘Dank u,’ zegt de man. Tevreden trommelt hij met zijn vingers op zijn omvangrijke buik.
‘Eigenlijk bedoelde ik mijn hond,’ beken ik.
Even is het stil. Dan blijkt de kerel een lenige geest te hebben, want hij buldert zo hard dat ik bijna tot zijn huig kan kijken. Tijdens het lachen, waaiert hij sigarenrook uit en het kleine zuchtje wind dat er staat, blaast het in mijn richting, alwaar het kringelt onder mijn neus.
‘Sorry,’ zegt de man.
Ik wuif de rook en zijn excuses weg.
De nacht kabbelt gemoedelijk de ochtendschemer in. Buiten is het doodstil. Geen auto, opgevoerde brommer, boot of hond die lawaai maakt. De stilte is zo intens dat mijn gehoor niet weet wat het meemaakt.
Sigaar trekt zijn witte sokken op. Ze reiken nu tot halverwege zijn kuiten. Niet dat ik er charmant bijloop: ik ben in pyjamabroek en T-shirt rechtstreeks de zwoele nacht ingelopen. Ik ken noch de man noch zijn hond. De laatste is een blaffende bromtol die allesbehalve ondervoed is en geen spoortje van activiteit vertoont.
Na een korte snuffelstage is ook Rosa erbij gaan liggen. Ze vindt het duidelijk te vroeg voor een uitgebreide wandeling.
‘Ziet u ze vliegen?’ informeert de man vriendelijk. ‘U kijkt aldoor omhoog.’
Ik knik. ‘Vleermuizen.’
‘Vleermuizen?’ herhaalt Sigaar verbaasd. Zijn mond valt open, het stompje sigaar belandt op de grond. Bedremmeld trapt hij het ding uit met een badslipper.
Met de slapende honden aan onze voeten speuren we de ochtendschemering af. Tientallen vleermuizen zwermen geruisloos rond. Ze vliegen grillig en in grote lussen.
‘Het lijken wel dronken mussen,’ constateert de man.
Ik hoor een vaag bekend, vibrerend geluid.
‘Oeps, dat zal de vrouw zijn,’ zegt de man. Hij diept zijn mobiel uit zijn broekzak, kijkt op het scherm en zegt: ‘Ja hoor, ik word gemist. Altijd weer fijn.’
We zwaaien af.
Als hij wegloopt, valt me op dat zijn voeten een tikkeltje uitslaan naar buiten. Dan blijft hij ineens weer even staan. Hij neuriet zachtjes in zichzelf, terwijl hij een nieuwe sigaar opsteekt. Dan draait hij zich om, houdt de rookstok omhoog en roept me timide grijnzend toe: ‘Op maandagochtend ben ik altijd de sigaar.’

bron: pixabay.com (Ryan McGuire – gratisography)