De zonnestralen vallen door het raam op haar gezicht. Ze trekt de deken iets verder over zich heen. Onder het dekbed is het donker. Haar bed is veilig. Buiten de zonnestralen is er niks in huis. De kinderen zijn nog bij haar schoonouders. Haar toekomstige ex- schoonouders. De tranen rollen over haar wangen, het snot loopt uit haar neus. Ze veegt het weg met de mouw van haar nieuwe jurk.
Ze had gisteravond niet eens de moeite genomen om zich uit te kleden of de gordijnen dicht te doen.
Bij binnenkomst had ze de pumps in de hoek getrapt en de fles wijn van het aanrecht gepakt. Blij kwispelend kwam de hond naar haar toe en stootte het wijnglas uit haar hand. Ze aaide hem en keek hoe er een grote rode vlek op het witte tapijt ontstond. Het glas was, wonder boven wonder, nog heel. Natuurlijk, had ze gedacht. Natuurlijk was het glas niet kapot gevallen, scherven brengen geluk en dat geluk was nu ver te zoeken.
Het glas had ze opgeraapt, over de wijnvlek gooide ze een handdoek. Ze keek naar de rode afdruk die haar lippenstift aan het begin van deze avond op het glas had achter gelaten. Toen zag het er nog allemaal heel anders uit.
Toen had ze nog niet kunnen bedenken dat ze een klein uurtje later haar man in een druk restaurant de huid vol zou schelden. Dat ze weg zou lopen zonder een hap gegeten te hebben. Ze was er heilig van overtuigd geweest dat de avond heel anders zou eindigen. Dat ze samen op de bank zouden zitten en uiteindelijk samen in bed zouden belanden. Hoe anders was de realiteit.
Zij was veranderd, had hij gezegd, en hij ook. Ze waren uit elkaar gegroeid, het was gewoon gebeurd. Natuurlijk was het niet wat hij voor ogen had gehad. Natuurlijk was het niet wat hij wilde. Maar het is nu eenmaal zo. Zo simpel was het voor hem. Niet voor haar. Zij wilde niet zo eenvoudig opgeven, zij wilde nog wél proberen.
Maar hij niet. “Wees een vent en zeg eens eerlijk wat er is? Heb je een ander? Vind je mij niet spannend genoeg meer?” Hij zag er geen heil meer in, ze maakten elkaar niet meer gelukkig. Hij had haar aangekeken toen ze begon te tieren, gevraagd of ze rustig wilde doen: “Er zitten meer mensen hier.” “Weet je, ik ga wel weg. Dat is toch wat je wilt?! Ik zal het je makkelijk maken. Ik ga naar huis en jij… Je zoekt het maar uit. KLOOTZAK!”
Ze hoort haar telefoon. Ze steekt haar arm onder de dekens uit en graait haar mobiel van het nachtkastje af. Een berichtje van haar vriendin of ze zin heeft om samen te eten. Dat beantwoordt ze straks wel. Of niet. Ze heeft dorst en voelt zich vies. Als ze eindelijk uit bed stapt, ziet ze de zwarte strepen op haar kussensloop. Ze heeft geen spiegel nodig om te weten dat ze er niet uitziet. Een bad. Een heel heet bad, dat heeft ze nodig. En misschien nog een glaasje wijn.
Wat hieraan vooraf ging:
De fut is eruit (7)