Afgelopen week was ik in Wenen. En dat was heel goed voor het herstel van mijn vertrouwen. Het vertrouwen dat de “doorsnee” mens in de basis een vredelievend, sociaal wezen is, dat daadwerkelijk nog plezier kan hebben in kleine, dagelijkse dingen. Dat samen kan leven op een kluitje, zonder dat er gelijk paniek en geweld uitbreekt.
Door het goede leven slenteren
Samen met mijn lief slenterde ik drie dagen lang door de stad. We bezochten prachtige gebouwen, een vernuftig gemaakte ‘Time Travel’, en natuurlijk vele café’s.
Overal in de stad is het relaxt. Nergens politie te bekennen, geen opstootjes of vechtersbazen. Geen geroep of gescheld, geen angst, geen mondkapjes. Nergens ook maar enige dreiging. Mensen glimlachen, drinken koffie, genieten op een bankje van de februari-zon, spelen met hun hond op straat en staan voor elkaar op in de tram. En jee, ze dansen zelfs samen…
Het is een soort mini-flashmob, direct voor de deuren van de Stephansdom, op de Stephansplatz. Ook wij blijven staan en kijken, samen met honderden anderen, naar een grote groep blij dansende mensen. Jong en oud, man en vrouw, sjiek en sjofel staat uitgelaten naast elkaar te line-dancen. Als de muziek ten einde is, applaudisseert iedereen voor elkaar en voor zichzelf.
Na afloop blijkt dat er een christelijk initiatief achter zit (what else); een twintiger vertelt een verhaal over hoe ze gemobbt en door de groep uitgestoten werd toen ze nog jong was. En hoe ze toen Jezus vond, die wél naast haar bleef staan, haar niet veroordeelde om hoe ze eruitzag en haar zei dat ze er best mocht zijn; dat ze helemaal goed was zoals ze was.
Nu ben ik heel erg wars van ieder geloof en kerks initiatief, maar dit ik vind gewoon mooi om te ervaren. Ik kan er werkelijk niets kwaads in zien; deze mensen vinden steun bij elkaar en in een gezamenlijk denkbeeld; een imaginaire vriend. Ze zijn goed voor elkaar, dansen samen en voelen zich omarmd. Niets mis mee. Gewoon menselijk mooi.
Ontdekkingsreis in de tram
We besluiten de stad in de tram te ontdekken. Met onze dagkaart toeren we dwars door de binnenstad naar de buitenwijken. We pakken een willekeurige ‘Straßenbahn’ om vanzelf te ontdekken waar we uitkomen. We boemelen langs imposante bouwwerken, waarvan je je haast niet voor kunt stellen dat mensenhanden die – zonder alle moderne middelen – ooit gebouwd hebben.
Maar wat verder buiten de ring rijdt de tram ook langs aftandse, vieze en zelfs foeilelijke gebouwen, waar oude vrouwtjes met hun sigaretje uit het raam hangen en neerkijken op het voorbij ratelende leven. Waar zakenlui met hun koffertjes op een taxi staan te wachten. Waar kinderen met een rugzak en een muts op giechelend naar huis lopen. Waar oude mannetjes met plastic boodschappentassen in de tram stappen en jongeren nog meteen opstaan om hen te laten zitten. Gelukkig stond er voor mij nog niemand op.
Zodra je buiten het extreem goed onderhouden, (wonder)schone centrum komt, is ook Wenen net als iedere andere wereldstad; een hoop mensen op een kluitje, die samen maar het beste ervan maken.
Rariteiten
Buiten op een pleintje hangt een jongeman head first (“kopfüber”) in een lege stadsfontein. Blijkbaar heeft hij kleingeld nodig.
En op de bodem lijkt hij het ook nog te vinden. Op zijn buik balanceert hij op de fonteinrand. Even worstelt hij, maar dan komt hij – schichtig om zich heen kijkend – toch weer boven. De tram rijdt door.
Een stukje verderop, midden op straat, staat een ijzeren trap. “Betreden op eigen gevaar,” staat op een bordje er naast. Eén of ander maf straatkunstwerk.
Een man en een vrouw klauteren naar boven, maken foto’s van het verkeer om hen heen, terwijl ik een foto van hen maak. Ze zien het en fotograferen terug. Voor wat hoort wat. Lachend staan ze bovenaan de treden, wetende dat deze trap nergens heen leidt en dat ze hier ook nooit hogerop zullen komen; the only way is down.
Kleines Café, Altes Café
Eenmaal weer op onze retour ontdekken we in de binnenstad een klein café. Een héél klein café. Dat ook nog eens zo heet: “Kleines Café”. Breder dan de entree is het ook van binnen niet. Maar: uitermate gemoedelijk. En er is zelfs nog een vrij tafeltje.
De geëngageerde, voortdurend glimlachende café-eigenaar – ik schat hem eind vijftig – brengt ons koffie en lunch: zelfgebakken zuurdesembrood met zelfgemaakte eiersalade en echte boter. Oerdegelijk.
Mensen praten hier nog met elkaar. Ze lezen de (papieren!) krant op een stokje of roeren simpel mijmerend in hun koffie. Nergens mobieltjes. Enkel hele gewone, temporair non-digitale mensen. Betalen kan alleen met cash. En niemand vindt dat vreemd.
Ook in het beroemdste koffiehuis van Wenen, café Hawelka, gaat het er zo aan toe. Gemurmel, getingel van koffielepels in kopjes, het zangerige accent van de de oer-Weners ertussendoor. Je zou je kunnen voorstellen dat de ware Weense literaten hier naast koffie ook hun gedachten door hun hoofd laten stromen. Wat ik ook deed.
Eigenlijk is Hawelka gewoon een shabby bruin café, dat je vooral níét moet bekijken als de verlichting aan is. De wc is kleiner dan piepklein, achter een rafelig fluwelen gordijn. Maar de sfeer is alles. En dat de koffie er peperduur is, doet er niet meer toe. Dit is genieten. Zonder hectiek en gehaast gedoe. Tussen zovele mensen die stuk voor stuk aardig lijken én aardig zijn.
In weer een ander café eten we een hapje. Ik bestudeer sluiks een wat ouder heerschap aan de bar. Hij zit daar maar gedistingeerd te zitten, naast zijn glas witte wijn en stoïcijns voor zich uit starend. Zegt niets, doet niets, enkel kijkend naar iets wat er niet (meer?) is.
Zou hij een oerinwoner zijn? Vast. Ook een schrijver, die hier elke dag al starend inspiratie uit een glas opdoet? Mogelijk. Zou hij zijn partner verloren hebben en hier ingetogen de rest van zijn leven uitzitten? We zullen het nooit weten. Want de moed om het hem te vragen, heb ik niet. Uiteindelijk laten we ook hem weer achter aan de bar; nog zat andere mensen om te observeren.
Weense magie
Op het plein voor het Wiener Rathaus is een enorme ijsbaan gebouwd: de Wiener Eistraum. Voor de 25e keer dit jaar. Het is prachtig: een heel schaatsparcours met etages en ijspaden, omringd door met lampjes ingeklede bomen en prachtige verlichting. Gelukkige mensen op schaatsen glijden voorbij. Af en toe valt er eentje, om razendsnel weer op te staan. Anderen oefenen onvermoeibaar om toch ooit een keer al stuntelend vooruit te komen.
Op een brug in het midden van het geheel heb je een prachtig overzicht. Het doet magisch aan. Net als heel Wenen, trouwens.
Magisch, dat is het. Dat is hoe een prachtige stad met gelukkige, relaxte, ‘normale’ mensen je laat voelen. Het is zo cliché als wat, maar het laat je in ieder geval terug naar huis rijden met de tevreden sensatie van een wereld die af en toe bést nog wel in orde is. En de mensen daarin ook. God of geen god.