De zeewind blaast door mijn haren. Ik kijk weer in mijn spiegeltje en zie hem dichterbij komen. Hoofd voorover en de handen onderin de beugels. Hij doet verwoede pogingen het gat tussen hem en mij dicht te rijden. Als ie vlakbij is, kan ik hem amechtig horen hijgen. Ik wacht op het moment dat hij me triomfantelijk voorbij zal rijden, maar dat gebeurt niet, want hij gaat in mijn achterwiel hangen.
Hè bah, een vreemde seigneur aan mijn billen. Ik pas altijd op dat ik als nette vrouw mijn keurige reputatie niet te grabbel gooi, dus houd ik mijn benen stil. Hup, er voorbij jij!
Briesend rijdt hij langs, zijn benen wagenwijd uit elkaar, alsof hij mij opzettelijk wil raken. Mobile manspreading ten top. Er hangt iets groot geschapens tussen zijn benen. Een buik van jewelste, die al het mannelijke bedekt.
“Gofferdomme, wijf!” grauwt hij mij in het voorbijgaan toe.
Wat een openingszin… Een ‘persoon van het feminiene geslacht’ heet zo iemand. Heeft die man geen opvoeding gehad? Ik vat het maar op als een compliment.
Twee meter vóór me duikt hij ineens in elkaar en hangt vol in zijn remmen. Welja, gaat ie met zijn fiets dwars op de weg staan! Hij is boos.
‘Stom wijf!’ tiert hij, ‘dat doe je toch niet! Ik zou je een klap op je bek moeten verkopen!’
Ik ben tot op het bot verbijsterd. Waar hééft die man het over?
Hij kookt van woede. Zijn hoofd ziet zo rood als een tomaat. Woedend boren zijn ogen zich in de mijne.
‘Jij gooit steeds wat naar mijn harses! Ja, kijk maar niet zo schijnheilig! Wie doet er nou zoiets?’
‘Ik niet!’ roep ik.
‘Nee, ze komen uit de lucht vallen, nou goed?’
‘Waar zou ik dan mee moeten gooien?’
Hij wijst naar iets wat op de weg ligt.
Ik volg zijn vinger. Daar ligt een kapotte mossel. Een schildersmossel.
‘Die heb ík toch niet gegooid, zeg!’ roep ik getergd. ‘Die komen écht uit de lucht vallen!’
De man kijkt me aan met een blik van ‘mij maak je niks wijs, troela, ik ben echt niet compleet van Lotje, hoor!’
‘Nee, ik neem u niet in de maling! Meeuwen eten die schildersmossels graag, maar ze krijgen de schelp niet open. Daarom laten ze die vanuit de lucht naar beneden op iets hards vallen. Kijk, kijk! Dáár!’ wijs ik.
We kijken omhoog naar een kraai met een mossel in zijn bek. Even hangt de vogel stil en opent dan zijn bek. PATS! De schelp knalt op het fietspad. Een levensechte, geanimeerde powerpointpresentatie door een kraai. Het is wel geen meeuw, maar wel een vogel met dezelfde voedselstrategie. De vogel vliegt naar de kapotte schelp en vreet de inhoud op.
Ongelovig kijkt Lotje van de lucht naar de kraai op de grond en naar de kapotte mossel voor zijn voeten. Hij weet zich met zijn houding geen raad. Hij hakkelt, stamelt, stuntelt en krabt op zijn hoofd.
Schoorvoetend bekent hij schuld.
‘Mevrouw, het spijt me. Ik dacht echt dat u iets naar mijn hoofd gooide.’ (Zoveel spijt hoeft-ie nou ook weer niet te hebben. Ik heb er anders wel het lef voor, hè?)
‘Ach, geeft niks,’ zeg ik goeiig. Zelf ben ik ook zo impulsief als de pest, dus ja…
Lotje reikt mij de hand.
Die schud ik niet, want dat mag niet meer. Ik presenteer mijn elleboog.
‘Oh ja, sorry,’ verontschuldigt de mosselman zich alweer. Hij elleboogt braaf terug.
‘Nou eh, het wijf moet nu maar weer eens op huis aan,’ zeg ik guitig.
‘Mevrouw, nogmaals sorry. Sorry. U ziet er bij nader inzien best heel aardig uit. Verderop staat een koffieverkoper, mag ik u misschien op een kop koffie in de buitenlucht trakteren? Ter goedmaking, en zo.’
Ik wijs zijn aanbod resoluut van de hand. Zó’n aardige vrouw ben ik nou ook weer niet.

bron: pixabay.com 863721