“Oeps, 33 euro voor een zakje kattenbrokjes? Eh, doe maar niet. Hij lust ze vast niet. Zonde van het geld…”
De praktijkassistent kijkt me verbaasd aan. “Maar het is wél medische voeding hè, die de dierenarts uw kat net heeft voorgeschreven?”
Ik twijfel nog even, maar ik voel de verontwaardigde blikken in de wachtkamer in mijn rug prikken. Ik reken snel de brokken af, waarvan de prijs eigenlijk ver boven mijn budget ligt.
Sinds een paar maanden verzorg ik de kat van mijn buurjongen, die in een flat aan de overkant woont. Mijn buurjongen is een excentriek geklede, vriendelijke en zachtaardige jongeman, die meteen mijn sympathie won, nadat ik een praatje met hem op straat had gemaakt. Hij zocht op dat moment zijn kat, die zich sowieso steeds minder vaak liet zien.
“Het lukt nu even niet om voor hem te zorgen,’ vertrouwde hij me toe. “Na twee nestjes, die ik maar niet kwijtraak, is het thuis te druk voor Moon. Hij wil niet meer naar binnen en zwerft nu maar een beetje verloren op straat. Ik maak me zorgen om hem.”
“Hoeveel katten heb je dan wel niet thuis?” Mijn nieuwsgierigheid is meteen gewekt.
“Dat zeg ik liever niet. Veel. Maar omdat ik zelf ADHD heb, is het al druk genoeg in mijn hoofd. Ik woon zelfstandig met begeleiding. Mijn begeleider zegt, dat ik eerst voor rust en orde moet zorgen.”
Ik knik maar eens begripvol.
“Ik ben echt een kattenmens,” bekent hij. Op de een of andere manier zoeken ze mij altijd weer op.”
Ik herken de aantrekkingskracht. Alle soorten paradijsvogels strijken regelmatig op mijn schouder neer. Om na een tijdje hun vleugels weer uit te slaan en verder te vliegen.
Ineens heb ik een idee. “Weet je wat? Ik verzorg Moon wel een tijdje.”
“Dat zou fijn zijn. Alhoewel ik hem wel verschrikkelijk zal missen, het is mijn lievelingskat,” voegt hij er haastig aan toe.
“Zodra je voor alle kittens een baasje hebt gevonden, kom je Moon gewoon weer bij mij ophalen,” troost ik hem. “En je kunt toch af en toe langskomen om hem te zien?”
Inmiddels woont Moon al geruime tijd bij ons. Moon is een oudere kater, met een kwakkelende gezondheid, waarvoor ik al drie keer een dierenarts heb moeten raadplegen. Af en toe staat de buurjongen voor mijn deur, om Moon even te aaien. Zodra de kat hem ziet, springt hij in zijn armen. Zoals een kind tegen een pop praat, houdt mijn buurjongen hele gesprekken met zijn kat.
“Ik betaal alle rekeningen van de dierenarts, hoor,” belooft hij gul.
“Nee joh, dat hoeft echt niet.”
Ik slik nog net het zinnetje “dat kun jij toch niet betalen” beleefd in.
Wanneer de buurjongen op een ochtend weer eens langskomt, heeft hij een verrassing bij zich.
“Toch niet meer poezen, hoop ik?” Lachend wijs ik naar de enorme tas, die hij met zich meezeult.
“Nee hoor. Maar het is wel voor jou,” verkondigt hij trots. “Een tas vol met levensmiddelen. Zoek gerust uit wat je nodig hebt,“ biedt hij aan. “Die boodschappen krijg ik toch iedere week gratis van de voedselbank. “
Bescheiden vis ik er een verfomfaaide doos koekjes, een bakje verse olijven, waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken, en een doos gesmolten bonbons uit.
“Pak maar hoor, ik krijg het toch niet op,” dringt hij aan.
Ik grabbel nog eens in de shopper, op zoek naar kattenvoer, maar dat ontbreekt aan het pakket. Om hem niet te krenken, vis ik er nog maar eens een paar onbruikbare levensmiddelen tussenuit.
“Iedere week krijg ik precies hetzelfde voedselpakket,” zucht hij. “Ik raak er nu toch wel een beetje op uitgekeken… Hoe is het trouwens met Moon?”
“Prima hoor.” Ik gebaar naar Moon, die prinsheerlijk op de vensterbank ligt te slapen.
Terwijl de buurjongen zich naar zijn kat haast en zachtjes tegen hem begint te praten, breng ik alvast de boodschappen naar de keuken. Ik zet de olijven in de koelkast en de rest leg ik in een keukenkastje. De gratis levensmiddelen pronken triomfantelijk naast de zak peperdure, nauwelijks aangebroken kattenbrokken. Die, waarvoor Moon zijn poezelige neus ophaalt.

bron: pixabay.com 114782