Telefoon, op het display zie ik dat het mama’s oude bridge-vriendin M is. Ze zijn nog heel lang doorgegaan samen, ondanks dat mama overduidelijk steeds minder haar hoofd bij het spel kon houden en ze langzamerhand afgleden van de top van de vereniging naar ver onderaan.
De laatste keer dat ik ze samen zag, was bij één van mijn voorstellingen. Ik had M gevraagd om mama te vergezellen omdat mama niet meer veilig in haar eentje ergens naartoe kon. Ze hadden elkaar toen al een paar maanden niet gezien en ik heb het vermoeden dat M enorm geschrokken is van mama’s toestand van dat moment.
Toen mama werd opgenomen in het verzorgingstehuis heb ik M een berichtje gestuurd. Ik weet eerlijk gezegd niet of ik daarop nog een reactie heb gekregen maar ze heeft mama tot nu toe nooit meer opgezocht.
M vraagt hoe het met mama is en of ze nog mensen herkent. Ja, dat is dus het vreemde aan mama’s ziektebeeld. Ze kan amper een normale zin uitbrengen maar ze herkent nog iedereen. M weet hoe slecht het met mama ging en ze heeft er duidelijk tegenop gezien om te bellen. Ik ben blij om M te spreken, ook al is het na twee en een half jaar. Ik moedig haar aan om mama op te zoeken. M geeft aan ons ritme niet te willen verstoren. Ik vertel haar dat mama en ik al lang geen ritme meer hebben. Ik zoek mama op wanneer het mij uitkomt. Ze begrijpt toch al jaren niks meer van tijd. M vraagt naar het telefoonnummer en zegt mama te gaan opzoeken. Ik hoop oprecht dat ze dat daadwerkelijk gaat doen.
Het laatste jaar dat mama nog thuis woonde had ik alleen maar zorgen. Ik voelde opluchting toen ze met spoed opgenomen werd. Ze kon me niet meer manipuleren en ik kon eindelijk met mijn eigen verwerking beginnen. Dat was het moment dat ik over haar begon te schrijven, het moment dat ik weer eerlijk naar mezelf kon kijken. Ik realiseerde me toen niet dat juist het opgenomen worden voor anderen de doodsteek betekent. ‘Je leven slijten tussen een stelletje ten dode opgeschreven idioten. Met zo’n verpleeghuis wil toch niemand iets te maken hebben?!’ Van mama’s oude vrienden en kennissen komt niemand meer langs en daarin is zij helaas geen uitzondering. In het verpleeghuis zie ik ook slechts directe familie of vrijwilligers die de mensen nooit gekend hebben zoals ze ooit waren. Ik begrijp dit, maar vraag me af of ik zelf ook niet meer langs zou komen als mijn beste vriendinnen zoiets zou overkomen. Misschien zou ik ze niet wekelijks bezoeken maar zo af en toe langsgaan zou ik zeker doen. En net als met mama zou ik er het beste van maken.
Een dement iemand is wellicht raar en een totaal andere persoon dan je hem of haar herinnert. Maar het is nog wel iemand met gevoel. Iemand die er toe doet. Iemand die gezien mag worden. Iemand die misschien nog jaren leeft. Iemand.