“Mam, weet jij waar mijn rode vishoedje is?”
“Ga je met dit weer vissen dan,” verbaas ik me.
“Nee, maar zo’n hoedje is ineens hip,” verklaart mijn zoon.
We zoeken overal, maar zijn vishoedje is nergens te bekennen.
“Hoe kan dat nu?” vraagt mijn zoon teleurgesteld.
“Tja, wanneer je gaat zoeken, kijk je meestal op de meest voor de hand liggende plaatsen. En daar ligt hetgeen je kwijt bent, juist niet. Anders had je het wel gemakkelijk kunnen vinden. En was je het natuurlijk niet kwijt.”
“Lekker dan,” bromt mijn zoon.
“Om iets te vinden, heb je alleen maar een beetje creativiteit nodig,“ beweer ik. “Juist niet gaan zoeken op de plekken, die je het eerste te binnen schieten. Of gewoon lekker iets anders gaan doen en wachten op ’t toeval, dat wil ook wel eens helpen.”
“Ik ga zo de caravan opruimen en schoonmaken, heb je misschien zin om mee te helpen?”
Hij trapt in mijn slinkse trucje. Niet veel later halen we samen de caravan leeg, die op onze oprit staat geparkeerd.
“Hee, krijg nou wat! Je hebt gelijk!”
Verrast vist mijn zoon zijn hoedje uit een kastje in de caravan.
“Zie je wel! Mijn theorie klopt!”
“Puur toeval, mam. Je zei het net zelf al.”
“Nee hoor, het heeft zelfs een naam. Serendipiteit, oftewel iets waardevols vinden waar je in de eerste instantie helemaal niet naar op zoek bent. Je moet natuurlijk wel over de nodige creativiteit of intuïtie beschikken om die waardevolle toevalligheid ook te kunnen zien.“
“Hmmm, nog nooit van gehoord…”
“Er zijn zelfs Nobelprijzen uitgereikt voor wetenschappelijke ontdekkingen, die op basis van gelukkig toeval werden gedaan. Serendipiteit heeft veel belangrijke uitvindingen tot gevolg gehad: röntgenstraling, penicilline, het theezakje…”
“Mijn vishoedje…,” vult mijn zoon droogjes aan.
“Toch klopt mijn theorie wel redelijk. Kijk bijvoorbeeld maar naar dat onderzoeksteam van wetenschappers dat onlangs naar China is gegaan,” filosofeer ik nog even verder. “Wat heeft dat uiteindelijk opgeleverd?”
“Nou, in ieder geval géén Nobelprijs.”
“Helemaal niets!”
“Níéts, hè,” benadruk ik nog een keer. “Juist omdát ze die markt, die in verband wordt gebracht met het ontstaan van die hele verrotte Coronapandemie, hebben bezocht. Wat denk je? De markt was gesloten, de hallen waren leeg en ontsmet. Geen vleermuis meer te zien!”
Ik kijk mijn zoon triomfantelijk aan.
“Sterker nog, ze beweren nu zelfs dat het heel goed mogelijk is, dat het virus helemaal niet eens uit Wuhan komt.”
“Dus volgens jouw theorie hadden ze dus beter ergens anders kunnen gaan zoeken?”
“Ja precies.” Waarom moesten ze per se naar China toe? Mijn advies zou zijn: ‘Doe lekker het tegenovergestelde. Ga juist niet op pad. Blijf vooral thuis!’”
“Hmm,” bromt mijn zoon, “dat past in ieder geval wel goed in ons huidige Coronabeleid…”
“Ja, ga eens iets anders onderzoeken. Gedraag je als wetenschapper lekker onvoorspelbaar, zou ik zeggen.”
“Je bedoelt dat ze beter niet hadden kunnen afspreken met Chinese wetenschappers, maar dat ze waarschijnlijk meer te weten waren gekomen bij die leuke trendy Sushibar hier om de hoek?”
“Nou ja, niet zó letterlijk, natuurlijk. Maar misschien kunnen ze eens een nieuw recept proberen, in plaats van te blijven roeren in die waterige inspiratieloze vleermuizensoep, die door de Chinese overheid eindeloos met water is aangelengd en verdund. Daarin vind je vlees noch vis. Laat staan een vleermuis.”
“Dus volgens jou hadden ze beter kunnen zoeken naar…?”
“Nou, bijvoorbeeld naar…eh…”
“Een alu-hoedje in jouw caravan?”